
de Koningin Gerberga mede bezegelden, welke het leen van Meersen bij Maastricht
aan de abdij van St. Remigius schonk (1).
Ten gevolge van de door Ansfried toevallig ontdekte bijzondere ongehuichelde
vroomheid zijner gemalin, besloten beide, in den geest van hunnen tijd, om
aan de wereld vaarwel te zeggen en den geestelijken stand te omhelzen. Na
het grootste deel hunner bezittingen onder hunne bloedverwanten verdeeld te
hebben, gaven ze het Graafschap Hoei aan de kerk van Luik. Niet lang daar-
na werd Ansfried tot Bisschop van Utrecht gekozen (2) en Hilsundis begaf zieh
in het klooster van Thorn.
Bij een Charter van 992 schonk zij aan het nieuwe klooster al d'e leenen,
welke zij, ten gevolge der vergunningen van Koning Zwentihold, in het land
van Strijen bezat: te weten de kerk van Strijen, de kapel, welke St. Amandus
op den heuvel of den berg had gewijd, waar het ligchaam van de Heilige Geer-
truid rustte (later Geertruidenberg geheeten); de villa Gilsen met hare aanhoo-
righeden; de villa Baerle met het altaar, dat door de Gravin, ter eere van St.
Remigius, was opgerigt; het kasteel Sprundel zoo als het aan het Moermater
gelegen was, met de daartoe behoorende bosschen en weiden, landen, tollen,
regten en voorregten.
Daarbij ward bepaald, dat niemand het beschermheerschap van die goederen
op zieh zoude kunnen nemen, tenzij door de breeders en zusters van het klooster
Thorn daartoe gekozen. Hot schijnt dat het beschermheerschap in het ge-
slacht der Graven van Strijen gebleven is, tot dat. zekere Graaf Herman van
Vimenburg, waarschijnlijk een erfgenaam van gemeld geslacht, in 1231 voor
200 marken aan den Graaf van Gelre het geheele leen van Thorn verkocht en
er vervolgens weder aan gemelden Graaf de leenhulde van deed.
Uit een Charter van 1559, voorkomende in lünig, Teutsehes Reichsarchiv,
XI, 919—921, waarin een aantal vroegere, aan de Abdij van Thorn geschon-
kene, giften worden bevestigd , lezen wij dat in 966 Keizer Otto I aan Ansfried
geschonken had het regt van mercatus en morieta te Casallum (Kessenich en Thorn)
(1) Miraeus, Opera Diplom. I, 49, aangehaald bij wolters t. a. p.
(2) Zie onze Mimten der Bisschoppen enz. van Utrecht, bl. 17, 18.
gelegen in dén pagus van de Maas in het Graafschap van Rudolf , en Otto II
sohonk bij Charter van 6 Julij 986 aan den zelfden Ansfried een deel van het
regt’van toi, munt en tijns, hetgeen hij van den Keizer in leen had in de
plaats,’ geheeten Medemelacha (later Medemblik). .
De Gravin Hilsundis en hare dochter Benedicta overleden in het Thornsehe
klooster in den renk van heiligheid.
Dóor bemiddeling van den Tongerschen of Luikschen Bisschop (Tungrensis
vel Leodiensis episcopus) Notger, schonk Keizer Hendrik II, ¡ten jare 1007, aan
het kapittel van Thorn het regt van toi- en regtsgebipd, alsmede het beacherm-
heerächap over de kerken van Britte, Chamaritte en Avesaath (1),
Eene lijst der Thornsehe Abdissen kdmt voor bij wocters t. a. p. bl. 73-—76,
gelijk ook eene opgaaf der zamenstelling van het Kapittel ten jare 1709 en tij-
dens de ophefflng in 1797 , bl. 76—78.
In 1231 was.Hildegondis van Wassenberg, genaamd.van Born, Abdis. Zij
beloofde in dat jaar bij open brief aan den Hertog van .Braband, op geenerlei
wijze de goederen te zullen bezwaren , welke het. klooster bezat te Baarle , Gilsen
en in de nabijheid van Breda.
Na in 1235 haar klooster begiftigd te hebben met de inkomsten der kerken
van Gilsen en-Ubach, was zij acht jaren later, ten gevolge van de zware lasten
die Op bet klooster - drukten, genoodzaakt om aan Godfried, Heer van Breda,
verschilfende renten te verkoopen, die op de hoven van Gilsen en Baerlp
geheven werden.
In 1282 kocht het klooster voor 200 Luiksche marken van Willem, Heer
vanHoorne , het regt dat hij bezat op het heffen van beden van de ingezetenen
van Thorn, ter zake van zijn beschermheerschap. Het Charter van Reinoud II,
Graaf van Gelre, dat daarop betrekkingheeft, is bezegeld door den oudsten jsoon
des Heeren van Hoome, 1 alsmede door Walram, Heer van Yalkenburg, Goze-
wijn, Heer van Born, Diederik, voogd (besehermheer) van Roermond, Gérard
van Batenburg en den Heer van Mulrepas, allen ridders.
(1) MIRAETS Opera diplomatica T. I., 507. De ligging der beide eerste plaatsen is ons
geheel- onbekend.
24*