
die weder stervende door zijn oudsten zoon Herman II vervangen werd. Deze
Graaf raadde, in gemeenschap met zijn broeder Godfried, ten jare 1127 den
Bisschop Godebald aan om te Utrecht vier jaarmarkten in te stellen, een raad,
waaraan door dien Prelaat voldaan werd.
In 1170 werd Heer Hendrik II van Kuik, wiens moeder eene dochter uit den
huize Batenburg moet geweest zijn, Graaf van Utrecht, en, na zijn dood,
zijn zoon Albertus van Kuik, die het gemelde Graafschap aan Otto II of
van der Lippe, Bisschop van Utrecht, voor 200 ponden Utrechtsche munt verkocht,
waardoor het overging aan Otto I, Graaf van Bentheim.
Tijdens den hevigen strijd tusschen Braband, Gelderland en Holland, bij den
aanvang der 13e eeuw, versterkten de bondgenooten van Braband, beducht voor
de veiligheid van ’s Hertogenbosch, deze stad en legden daarin eene talrijke be-
zetting, met ’s Hertogen broeder, Heer Willem van Perwijs, en Hendrik van
Kuik aan het hoofd. Dirk VII, Graaf van Holland , belegerde ’s Bosch, nam
de stad na een beleg van zeven dagen, den 6 September 1202, stormenderhand
in, waarbij gemelde krijgsbevelhebbers ,met nog een aantal Bidders gevangen
werden genomen, doch. hij werd op den terugtogt naar Holland doör den Bra-
bandschen Hertog ächterhaald en bij Heusden verslagen. Niet alleen bekwamen
Hendrik van Kuik en de overige aanzienlijke gevangenen hunne vrijheid terug,
maar zij hadden het genoegen van hunnen-vijand, den Hollandsehen Graaf, in
hunne plaats in de boeijen te zien, daar hij even als de Graaf van'Gelre in den
slag gevangen werd gemaakt.
In 1203 bezegelde Hendrik van Kuik en zijn zoon Albertus het verdrag,
waarbij de Hollandsche Graaf voor 2000 mark zilver zijne vrijheid herkreeg.
Hendrik II van Kuik schijnt in 1202 overleden te zijn, althans hij komt na
dat jaar in de geschiedenis niet meer voor.
Zien wij thans hoe eenige- Heeren uit het geslacht van Kuik gedurende eenen
geruimen tijd het Burggraafschap van Leiden hebben bezeten.
Beeds vier eeuwen waren er verloopen, sedert Ditbold, als eerste Burggraaf
van Leiden uit den huize Wassenaar, met Gerbrand, Heer van Bgmond, de
Noormannen, tot tweemalen toe, zegevierend bestreed, ofschoon hij dan ook ten
jare 838 onder hunne slagen vallen moest, toen Jakob van Leiden, de negende
Burggraaf, stierf, na kort te voren een steekspel te Haarlem bijgewoond te hebben
, dat door den Holiandschen Graaf Ploris IV aldaar gegeven werd, kort voor
dat deze zelf bij eene dergelijke ridderlijke oefening, den 15 Julij 1235, te
Noyon op ongelukkige wijze "het leven verloor.
Jakob van Leiden had in 1203 aan de zijde van Graaf Willem I gestreden
tegen den indringer Lodewijk van Loon, gemaal van Ada, erfdochter van Dirk VII,
om het Hollandsche leen. Nog eenige dagen strekte de Leidsche bürg ter wijk-
plaats voor die benarde Vorstin, voor dat ze naar den bürg op Teksel (waarvan
men de overblijfselen nog aanwijst) en vetder naar Engeland werd overgebragt.
De Burggraaf Jakob van Leiden liet, bij zijnen dood , uit zijn huwelijk met
Theodora van Teilingen slechts eene dochter, Christina, achter, die hären vader
eerst in 1251 opvoigde, te weten toen zij door Graaf Willem I I , die haar voogd
geweest was, ten huwelijk werd gegeven aan Dirk van Kuik, den zoon van den
laatsten Graaf van Utrecht uit den huize van Kuik, Albert, over wien wij boven
handelden.
Volgens het meest aangenomen gevoelen (1) schijnt Graaf Willem, gedurende
de zestien jaren, die er tusschen den dood van Heer Jakob van Leiden en
het huwelijk van diens erfdochter verliepen, en gedurende welke zestien jaren de
zoo straks vermelde r voogdij duurde, het Burggraafschap van Kuik in leen te
hebben gegeven, en wel aan. Hendrik III, regerend Heer van Kuik, die den 20
Julij 1251, toen zijn broeder Diederik of Dirk met de vermelde Christina in
het huwelijk trad, haar, of liever hären echtgenoot, in het bezit van haar eigen-
dom herstelde, en wel met de zeer günstige bepalmg, dat, al mögt zij zonder
wettigen zoon komen te sterven, zelfs eene wettige dochter alsdan hare goederen
in leen zoude kunnen bezitten (2). Die opvolging eener dochter is echter niet
te pas gekomen, nademaal’Christina van Kuik, bij haar overlijden ten jare 1276,
eenen zoon naliet, Hendrik, die dus, als wettige opvolger zijns- vaders, in het
Leidsche Burggraafschap optrad.
Deze Hendrik, die ten jare 1309 stierf, en behoord had tot de Bdelen, welke
(1) Zie w a p t. a. p. bl. 55.
(2) Zie het Charter bij w a p in het aangehaalde werk.
4