
 
        
         
		Die  Chionijcke  zegt  oitdrukkelijk:  deze  Heerlijiheit,  en  kan  dus  wel  geen  ander  of  
 meerder  bedoeld  hebben  dan  die  van  Merwede,  van welke,  heerlijkheid,  benevens  van  die  
 van  Moerherhen,  blijkens  het opachrift  van  dit  Hoofdatak,  de  schrijver  sleohts  de Heeren  
 en  Vrouwen  wil vermelden,  en  van  die beide plaatsen Margaretha  alleen  over Merwede kon  
 beschikken.  Steyn  en  Poelmijch  mag  men  dan  ook beschouwen  ale  van  dien  verkoop  uit-  
 gesloten  geweest  te  zijn.  Men  leeat  ook  later  op  bl.  189  dezer  Chronijeke,  reg.  7  van  
 onder:  «Heer  lodewijch  van  Praet,  Bidder,  Heer  van  Moerkercke,  die  van  vrou  Mar-  
 .griete van  der Merwede,  sijn halve  enster,  en  Heer' Willem van  Brederode,  haer man,  in  
 «’t jaer  1414 kochte  de  Baenderije van  der Merwede met  sijn toebehooren.» 
 Nu  waren  toch  Steyn  noch  Poelwijck  toebehooren  van  Merwede. 
 Men vindt dan  ook  na  het overlijden van genoemde Margaretha niet meet van Steyn, als  
 in  bezit of leen van  het geslacht  van  Merwede  of Moerherhe,  gewag  gemaakt;  ook niet als  
 zoodanig  van  het  geslacht van van Praet.  De kooper  van  Merwede  voerde geen titel ala  
 Heer van  Steyn.  Hij  stierf in  14,10. (Chron.  als  boven,  bh  189,  reg.  8  van  onder).  Zijn 
 zoon  en  opvolger  ' 
 rranch  van  Praet  wordt  genoemd:  Bidder,  Heer  van  Moerherche  en  ter  Merwede  en  
 Moerherchenland hij Dordrecht,  die Merwede in 1178 transporteerde aan zijn’ zoon Daniel,  
 getiteld:  Heer  Daniel van Praet,  Didder,  Heere ter  mekwede  en van Moerherche, haillme  
 van  Znyt-Hollant  en  Camerlmg  van Hertog  Caret van  Bourg*.  Deze  stierf  A"  1512,  na-  
 latende  eene  dochter 
 Margriete van Praet van  Moerherchen,  Frouwe  van  ter Merwede,  gehuwd  met  Gheent  
 van Arctel,  verloor haar man  door  den  dood  in  1517.  Zij  zelf stierf kinderloos,  en  lega-  
 teerde; de Merwede  aan  Daniel van Boetaelaer,  hour  oome  Heer lodewyhs  dochters  zoon. 
 Zie  Chrocnjche  als  boven,  bl.  190. 
 Alzoo is  dan nu reeds  de Merwede alweder in  een  ander geslacht  overgegaan. 
 Daarop volgt nog  nit  den stam  van  van Praet  en  Moerherhen: 
 Lodemjh van Praet van  Moerherhen,  Heer Daniele tweede zone, was Amhachtsheer van  
 Camie  en Papendrecht,  en  stierf A.  1587.  Deze  won  1  zonen  en  2  dochters  (zie  Chro-  
 nijche als  boven,  bl.  190»),  Dit  «tweede sone van  Daniel«  is mij  ondnidelijk; wij  zagen  
 toch hierboven  dat Daniel  slechts eene dochter naliet,  zon  znlks  ook moeten  zijn  YrancVs  
 tweeden  zoon,  welke  French was  de  vader van  Daniel  {vie  hierboven),  die,  behalve  deze,  
 nog  twee  zonen  had,  lodemjh  en  Frans?  Tan  dezen  Lodewijk’s  4  zonen  was 
 Heer Joos van Praet van Moerherhen  Dom-Kanunnik  tot  Utrecht.  Deze  liet  2  zonen 
 naL, oadlse:w  ijk,  Drost.van  Steyn,  enz.  Hier  vindt men nu  eerst na  verloop  van  bi,.jna  eene 
 eeuw  en  het  afsterven  van  vier geslachten  nit  de familie  van Praet  van  MoerhercTcen,  als  
 van  Lodewijk,  diens  zoon  Vranck,  diens zoon  Lodewijk en  diens  zoon  Joos van  Steyn, als  
 in  betrekking  staande  tot  die  familie,  gewag gemaakt,  maar niet  als  eene aan  dezelve toe-  
 behoorende of in  leep bezeten hebben de heerlijkheid, maar als van eene plaats in welke een ach-  
 terlid en bastaard derzelve eene ondergeschikte ambtelijke waardigheid, die van Prost, bekleedde. 
 Maar wie  zal  toenmaals  Heer  van  Steyn  geweest  zijn ?  Het laat zieh gemakkelijk gissen  
 nit  eenige volgende  regels  dezer  Chronijeke,  dat  deze  een'  lid  uit het geslacht  der Bronk-  
 horsten  geweest  is.  De  moei  van  dezen  Lodewijk,  Drost  van  Steyn,  zuster  van  Joos  
 van  Praet  van  Moerkerke  en  tweede'dochter  van  Lodewijck  van  Praet van  Moerkercken,  
 was ten tweedemale  gehuwd  met  Herman  van Bronckhorst, Heere van Batenborgh en Steyn. 
 Hier  kunnen  wij  nn  veilig  die oude Chronijeke  van  het  geslacht  der  Heeren  van  Merwede  
 en  Moerkerken,  als  gids  tot  onderzoek  naar  de Heeren  van  Steyn,  verlaten,  om  te  
 dien  einde  het  geslachtregister  der  Heeren  van  Bronkhorst  te  raädplegen,  te vinden  in  de  
 Oordeelkundige  inleiding  tot  de  Historie  van  Gelderland door  w.  a.  van  spabn ,  D.  I ,  
 en  wat  dezen  Herma/n  van  Bronckhorst  betreft,  bl.  318—320,  waar  men  leest: 
 «Herman  van  Bronckhorst, Heer  van Batenlurg-Anhölt en zoon van dirck van Bronck-  
 <thörst, Heer van Batenburg,  Heer van  steyn,  die Anholt van  Hertog  carel  bekwam,  en  
 «van  swane  van  Harf,  en  kleinzoon van  herman,-  Heer  van  stein,  en  van  magdalena  
 «van  Flodorp,  dien  wij  hiervoren  als  zoon  van  diederick  van  Bronckhorst,  Heer  van  
 «Batenburg en  Anholt,  art.  3  aangetekend  hebben, enz. enz.  H erman is gestorven  1556.  
 «Hij  was  getrouwd  met  petronella  van Praet van  Moerkerken,  döchter  van  lodewijk  
 «van  Praet  en  van  catharina,  bastaard  van  Fgmond.it  
 Nu  zien  wij  dat  deze zijn grootvader  herman« reeds  was  Heer  van  stein.  Hij  was  het  
 zevende kind,  de vierde zoon  van  diederik  van  Bronckhorst,  Heer  van Anholt  en Batenburg, 
   die  in  1451  te  Nijmegen  overleed.  Zie  Inleiding,  enz.  bl.  313  en  311,  312. 
 Doch  hoe kwam  deze  herman  aan  Stein?  dit  wordt  ons  door  van  spaen niet  geleerd.  
 Slaan  wij  nu  de  Geslachtrekenkundige  tafelen van  johan  hubner  op,  dan  vinden wij  op  
 tafel 444  de- Graven  van  Bronkhorst  en  Gronsveld,  en  daar vermeld onder  Theodoricus, die  
 in  1451  stierf,  als  vierde  linie  uit  hem: 
 Hermannus,  met  de  eenvoudige  bijvoeging:  «kreeg  stein;»  gemalin  Magdalena  van  
 Flodotp. 
 Van  wien  nu  kreeg  hij  Stein?  zijn vader  had het  niet bezeten.  De  beantwoording dier  
 vraag  geeft  ons  j .  d.  Köhler  in  zijn  werk,  getiteld:  Münzbelustigungen,  D.  X , bl.  4:  
 «Der  vierte  Sohn  Herman  lebte  in  der  Herschafft  Stein,  welche  er von  den Grafen  von  
 «Nassau  bekommen.» 
 40