
 
        
         
		Het is  echter  zonderling  dat wij  niet  ééne munt  kennen,  die  door  de  Karolingische  
 Vorsten  of  de  Duitsche  Keizers  te  Gembloux  geslagen  is  geworden,  
 terwijl er  een  Charter  van  Keizer Otto  I ,  in 948 uitgevaardigd, bestaat, waaruit  
 blijkt  dat  de  oude  Abdij  het  regt  bezeten  heeft  om  munt  te  slaan,  en  het is  
 toch  wel waarschijnlijk,  aangezien het eene winstgevende zaak was, dat de Abten  
 het  hun  .verleende  regt  niet  ongebruikt  zullen  gelaten  hebben. 
 Men  leest  in  de  Voyage littéraire de dem religieux Benedictine  de la  Congrégation  
 de  St.  Maur  [iiAraèra  en  durand] ,  page  117,  het  volgende:  //l’abbé  
 » (de  Gémblo'uk)  à  droit  de  faire  battre  monnoye,  mais  il y a  au  moins  cent  
 »vingt  cinq ans  qu’on  n’en  a  battu.»  Daar  nu  de  reis  der twee  Fran sehe  Be-  
 nedictijnen  in  het  jaar  1718  plaats  had,  volgt  hieruit,  dat  het  eerst  omstreeks  
 1583  zoude  geweest  zijn,  dat  men te Gembloux opgehouden  zoude hebben  te  
 munten.  Zulks  moet  dan  te  midden  van  de  algemeene  eilende,  die  toen  in  
 België  heerschte,  hebben  plaats  gehad.  Waarschijnlijk  echter  zal  de  muntslag  
 te  Gembloux  wel vroeger  een einde  hebben  genomen.  Het  is  evenwel  zonderling  
 dat  de  monniken  er  in  1718  nog  het een  en  ander  van  wisten,  al  was  de  
 heriñnering  dan  nog  slechts  flaauw.  De  Hoogleeraar  serrure  te  Gendy aan  
 wien  wij  deze  aanwijzing ontleenen  (1),  meent  dat de beide door ons afgebeelde  
 muntjes  aan  do  Abten"van  Gembloux  moeten  toegekend  worden,  vooral  omdat  
 deze  ¡muhtjes  bijna  altijd  gevonden  worden  met  andere,  die  buiten  Mjf  in  
 Braband  vervaardigd  zijn  geworden,  alsmede  omdat  de  type  der  kz. liet Bra-  
 bandsche kruis is.  Lelewel,  die  het  eerst  in  zijne  Numismatique du moyen age  
 deze  type  bekend  maakte  (zie  zijn  Atlas,  Pl.  XX ,  N°  28),  oppert in  zijnen  
 tekst,  T.  II,  page  271,  het  denkbeeid ,  dat  de  munt  van  den  Bisschop  van  
 Kamerijk  zoude  zijii. 
 De N°  1  is  door  Ons  gevonden  in  het  Kabinet  van  den  Staat  te  Brussel,  en  
 weegt  0,6  w .;—  de  N"  2  lieten  wij  naar  eene  ons  medegedeelde  teekening  
 graveren. 
 (1)  Zie  de  Revue  de  la  Numismatique  Belge,  T.  II,  p.  209. 
 C  3  ) 
 MUNTEN  VAN  H ERSTAL. 
 De  oorsprong  der  villa  Herstal,  later  een groot  ylek  van  dien  naam,  op  den  
 linkeroever  van  de  Maas,  niet  verre  van  de  stad Luik gelegen,  klimt  tot  een  
 hoogen  ouderdom  op.  De  Karolingers  telden het reeds ondpr hunne bezittingen.  
 In  latere  eeuwen  wilde , men  den  naam ,  ,die  in  de  oudste  Charters; Heristallum  
 gespeld  wordt,  uitleggen  als  de  stal van den Neer,  moetende  er oudtijds  eene  
 groote  stoeterij  bestaan  hebben.  Een.  ding  is  zeker,  dät vele  voorouders  van  
 Karel  den  Grooten  de  villa  Herstal  bewoond  hebben.  De  overblijfsels  van  het  
 oude  paleis,  met  twee torens  van  Pepijn  den  dikken,  zijn thans nog aanwezig op  
 de  groote plaats  genaamd  Li  Cour te  Herstal  (1).  Pepijn de  dikke wordt zelfs,  
 naar deze zijne bezitting,  Pepijn  van Herstal genoeind  (2).  Fransche schrijvers ,  
 die, zpo  naauw  niet.zien,  veranderden  den  naam in  Heristal,  Karel de Groote  
 híeld  dikwerf  zijn  verblijf op  de  villa  Herstal.  Men  vindt opgeteekend dat hij  
 er  in  de  jaren  771,  772  en  773  het  Paaschfeest  vierde  (3),  Zijn kleinzoon  
 Karel  de kale  was  er in  870,  toen  Lotharingen  verdeeld  werd,  en  de  kleinzoon  
 van  den  laatstgenoemden  teekende er in  919 een, Charter, te vinden bij m i r a e ü s .  
 Later, toen, dppr de;schuld ,yan Karel’s opvolgers,  het Westersche  Rijk in  verval  
 geraakte,  maakte  de  villa  Herstal  een  deel  uit  van  de  bezittingen  der Hertogen  
 van Lotharingen of Neder-Lotharingen, en toen naderhand de Graven van Leuven  
 dit  Hertogdom  bekwamen,  geraakte  Herstal  ook  onder  hun  bestuur.  Het  is  
 aan  Godfried  met  den  baard,  Hertog  van  Leuven,  die  van  1106  tot  1128  regeerde, 
   en  van  wien  wij,  naar  wij  meenen,  eenige  munten  afbeeMden  in  onze  
 Munten  der  voormalige Hertogdommen Braband en Limburg,  dat de twee volgende  
 munten  toegeschreven  worden,  die  het eerst bekend  zijn gemaakt door den Heer 
 (1)  Zie  DKI.VAux,  Dictionnaire  Géographique  de  la Province  de  Liège,  Luik , 1842,  
 II»  Deel,  bl.  115—116. 
 (2)  .Waaischijnlijk  om  hem  te  onderscheiden  van  zijnen  grootvader  Pepijn  van  Landen  
 en  van  zijnen  kleinzoon  Pepijn  de  korte. 
 (3)  Zie  kabel’s  leven  dooi  esinhard.