
 
        
         
		voorouders  vertöefde  en  er  al de oogenblikken  doorbragt,  die hem van  de  ver-  
 vulling zijner ambtsbezigheden,  of ten  gevolge  der naauwe betrekking,  die  hem  
 aan Pepijn  van Herstal  verbond,  overschoten.  Deze  betrekkingen  tusschen  Pe-  
 pijn  en  den  Bisschop  van  Maastricht  veroorzaakten  ijverzucht  bij  hen,  die  den  
 Hertog van  Austrasie omringden.  Een  hunner,  Dodo geheeten,  was vooral een  
 doodvijand  van  den. Bisschop,  onrdat  deze  er bij  Pepijn steeds op aandrong, dat  
 hij  de overspelige gemeenschap met  Alpaïde,  Dodo’s zuster,  zoude  laten varen,  
 en  de goederen,  die zijn  gemelde  gnnsteling  der kerk  ontnomen  had,  aan  haar  
 zonde  teruggeven, 
 Op zekeren  dag werd Lambert,  die  zieh om te  bidden naar zijne kapel in den  
 bürg Legia  (later Luik)  begeven  had,  door Dodo’s  uitgezondenen  vermoord  en  
 zijn lijk in  de Maas  geworpen,  waaruit het  echter  door  ’s Bisschops  volgelingen  
 getogen  en  te  St.  Pieter  begraven  werd.  De  Heilige  Hubertus  (St.  Hubert)  
 bragt  de  overblijfselen  van  zijnen  voorganger  naar  Luik. 
 De  opvolgers  van  St.  Lambert  behielden  het  eigendom  van  St.  Pieter,  welk  
 eigendom herhaalde malen  door  de  Hertogen  van  Braband,  nadat  zij  het mede-  
 eigendom  van  Maastricht  verkrégen  hadden,  erkend  werd.  In  1212  bouwde  
 Hugo  van Pierrepont,  Bisschop van Luik,. eenen  burg  op  zijn  grondgebied  van  
 St. Pieter.  Zijne opvolgers vestigden  er èen Geregtsbof en  eene Munt.  Het is  
 geheel onzeker  wanneer die Munt  daar tot stand is gekomen.  De Heer p e r r e a ü   
 meent  (1),  dat  zulks  in  de eerste helft  der  14e eeuw  zal  hebben  plaats gehad,  
 nadat  de  Bisschoppen  opgehouden  hadden  te  Maastricht  te munten,  waardoor  
 ze dus alleen  de werkplaats  een  eind verder verplaatsten.  Men  weet de oorzaak  
 niet,  waarom de Bisschoppen  van  Luik  ophielden  binnen  Maastricht  inunt  te  
 slaan; iets,  waartoe zij  in  908  verlof hadden  bekomen van den Boomsch-Koning  
 Lodewijk  IV. 
 Nadat  de  Hertog van Braband het  mede-eigendom  van Maastricht  verkregen  
 had,  sloot de Luiksche Bisschop Jan  van Viaanderen  en Jan I, Hertog van Braband, 
   in  1283  eene overeenkomst,  bekend  onder den  naam van de  Onde  Gaerte  
 van  Maastricht,  volgens  welke  zij  voortaan  gemeenschappelijk  te  Maastricht 
 (ï)  Berne  (le  la  Numismatique  Belge,  III,  61. 
 zouden  munten  en  de voordeelen  daarvan  te  zamen zouden deelen.  Een denier,  
 door ons afgebeeld in  onze Munten  van  Braband  en  Umburg,  Pl.  Ill,  N°  4,  
 is nog de getuige  dezer overeenkomst.  Maar deze overeenkomst schijnt niet lang  
 in  acht  genomën  te  zijn,  want  wij  vinden geene andere  gemeenschapsmunten  
 van  de  Bertogeñ  van  Braband  en  de  Bisschoppen  van Luik  dan  het zoo even  
 vermelde  stukje. 
 Het schijnt,  zegt  p e r r e a u   (1),  dat  de beide Heeren  van  Maastricht overeen  
 zijn  gekomen  om zieh  wederkeerig van het  munten binnen de stad te onthouden.  
 Tot diis  verre is  hiervan  echter geen  bewijs  ontdekt.  Het  blijkt évemwel dat de  
 Hertogen van  Braband,  na  dezen tijd,  hunne munten in het kasteel Vroenhoven  
 en  de Luiksche  Bisschoppen  te  St.  Pieter  sloegen. 
 De Heer p e r r e a u  .heeft indertijd in  alle hem bekende Kabinetten nasporingen  
 gedaan  naar  de  door  gemelde  Bisschoppen  te  St.  Pieter geslagen  munten,  en  
 deze  medegedeeld  in  bovengenoemd  IIIe  Deel  der  Beme.  De oudste  munten  
 vond  hij  van  den  Bisschop  Engelbert  van  der Mark  (1354—1364).  Daaruit  
 maakt  hij  op,  dat  het  deze  Bisschop  was  die  met de Hertogen van  Braband  
 Wenceslaus  en  Johanna  de  overeenkomst  sloot  om  te  Maastricht  niet  meer  te  
 munten,  en  meent  verder,  dat  de  in  1381  op  last  van gemelde  Hertogen  te  
 Maastricht geslagene  braeimannen  (sic,  niet  brijmannen)  (2)  tegen  de  overeenkomst  
 geslagen  zijn geworden,  terwijl zij, der wereldlijke magt van de Bisschoppen  
 vijandig,  vooral in  1373  de  onlusten in het Vorstendom zeer ondersteunden.  
 Na den  dood  van Wenceslaus liet  zijne weduwe,  de Hertogin  Johanna,  op hare  
 te  Maastricht  geslagene  munten  duidelijk  vermelden,  dat zij  uit  de werkplaats  
 van Vroenhoven  voortkwamen:  Maneta  nova  Trajectens.  in  Vronhof (3).  Steeds  
 komt deze vermelding voor op  de  door hare opvolgers te Maastricht vervaardigdê  
 geldstukken. 
 Onder Engelbert’s opvolger,  Bisschop  Jam van  Arket,  den praehtlievenden, is  
 er het meest te  St.  Pieter' gemunt geworden.  Het  was  dan  ook  derwaarts,  dat 
 (1)  t.  a.  p.  bl.  61. 
 (2)  Zie ze  afgebeeld  in  onze Munten van Braband en Limburg,  PI.  I ll,  N“  8. 
 (3)  Zie onze Munten van Braband en Limburg, PI.  XI,  N°  5.