Yerschillend opgegeven. Wap zegt (1), dat hij in 1361 of 1352, ten minste
vóór Mei 1353, moet gestorven zijn. Zijne gemalin was Catharina Berthout!
Jan III ontving Grave en Kuik omstreeks 1352, na zijns vaders overlijden,
in leen van Hertog Wenceslaus van Braband, doch reeds in 1353 moest hij
wegens schulden en geldgebrék, een gevolg van zijn verkwistend levensgedrag,
het vruchtgebruik van zijn leen verkoopen aan Jan van Wijtvliet, Heer van
Blaarsveld, een bastaard van den Brabandschen Hertog Jan II.
De nieuw erkende Heer voldeed echter op den bepaalden tijd de bedongene
som niet, en het was daaram, dat de Kuiksche Jan HI zieh vijandelijk tegen
den Brabander aankantte, en; op zekeren nacht, met behulp zijner vrienden, de
stad Grave gewapenderhand bimlendrong, welker burgerij, uit oude verknocht-
heid aan zijn stamhuis, zieh bij hem voegde. Het gevolg hiervan was, dat niet
slechts Wijtvliet’s benden verslagen en ter stad uitgedreven werden, maar dat
hij ook zelf sneuvelde. Ten gevolge van deze gebeurtenis zond Hertog Wenceslaus
van Braband eene legermagt naar Grave, door welke die stad, gelijk ook
het geheele land van Kuik, vermeesterd en Heer Jan gedwongen werd om, met
voorspraak en onder bemiddeling van naastbestaanden en vrienden, zieh met den
Brabandschen Hertog te verzoenen, hetgeen alleen gelukte onder voorwaarde dat
Kuik, tot dus verre steeds een leengoed van het Dmtsche Rijk, ook aan Braband
zoude behooren, en, even als Grave (dat reeds vroeger een Brabandsch
leen geworden was), door Braband aan hem en zijne erven of regtverkrijgenden
in leen zoude gegeven worden (2).
Niet lang had Jan III van Kuik echter genot van zijne herstelling in zijne
voorvaderlijke goederen, want hij heeft in of kort vóór het jaar 1364 dit on-
dermaansche véflaten; hij had slechts één zoon, tijdens zijn overlijden'nog min-
derjarig en die, onder voogdijschap van Dirk van Hoorne, Heer van Perweis (S),
hem als Jan IV is opgevolgd.
(1), Zie bk 133.
(2) Zie wap t. a. p. bl. 134, 135. 1
(3) Deze was een zoon uit het tweede bed van Gerard, Heer van Hoorne, die omstreeks
1327 stierf, en Ermingard van Kleefy die hem Kranenbnrg aanbragt. Zij was derhalve
zuster van Graaf Jan van Kleef; zie pontanus, Hist. p. 286.
Gedurende zeven jaren, te weten tot in 1371, heeft deze Heer Dirk van
Hoorne de voogdijschap over zijnen pupil uitgeoefend. Dirk was niet alleen
Heer van Perweis, maar ook van Duffel en, gelijk wij reeds zagen, ook van
Kranenburg. Van zijne Voor laatstgemelde plaats geslagene munten maakten
wij vroeger melding in onze Munten der Heeren en Steden van Gelderland,
bl. 246—248, en beeldden die af op Plaat XX, N° 1 en 2. — Heer Dirk
was gehuwd met Catharina Berthout, Vrouw van Duffel en Gheel. Hij komt
voor op het jaar 1859 in den landvrede of het verbond tusschen de Heeren,
Ridders, Knapen en Steden der landen van Gelre en van Kleef, bij nijhopf.,
Gedenkwaard. uit de Gesch. van Géld. I I , bl. 109, alsmede op het jaar 1368
in de overeenkomst tusschen Adolf van der Mark, Graaf van Kleef, en Eduard ,-
Hertog van Gelre, over zekere inkomsten van Mechteld van Gelre, Gravin van
Kleef; zie nijhoff t. a. p. bl. 241 in de noot.
Hij stierf in 1380. Gedurende zijne Kuiksche voogdij kwam in 1371 het
klooster der Kruisheeren te St. Agatha tot stand, dat in onze dagen, als domein,
zoo veel opspraak verwekt heeft (1).
Gedurende zijne voogdijschap over Jan IV van Kuik had Dirk van Hoorne de
boddragers of dubbele grooten laten slaan, die wij onder N° 2, 3 en 4 op PI. II
hebben laten afbeelden.
Wat boddragers zijn, in welke NederlandBche gewesten en door welke Heeren
deze echt Nederlandsche muntsoort geslagen is geworden, deelden wij, onder anderen,
mede in onze Munten der Bisschoppen, van den Heer en de Stad Utrecht,
bl, 123, en in andere Deelen van dit ons werk. Weldra zullen ons in dit
Deel ook nog boddragers van Megen .en Rummen voorkomen.
Op de vz. van N° 2 dan ziet men den gezeten gekroonden leeuw binnen
een boogversiersel. Het omschrift luidt:
roi}©OD©RICVS \ DSI i jg g » • QGS s P2ÍRVI&BJSD5.
d. i. Dirk door Gods genade Heer van Parweis.
(1) Zie over dit klooster tì. n. hetimans , AnnaUs Canonicòrum regularìùm S. Augustini
Ordinis S. Crucis, Sylvae Dnois 1858, 8°, Voi. I, waarin men ook eenige afbeeldingeii
van het gebonw aantreft.