
 
        
         
		(  W  ) 
 huns vaders.  De  eerste  had  voor zijn  aandeel  Kuik en  Grave,  de  tweede be-  
 kwam Herpen en Ravestein  met  Oyen,  Hendrik,  zoon  van  Rutger, huwde de  
 erfgename  van  Knik,  en  had  bij  haar twee  zonen,  Aalbrecht  en Willem.  Bij  
 üiju  dood  werd  Aalbrecht  Heer  van  het  land  van  Herpen, en Willem  bekwam  
 Boxtel  en  Oyen  (1280—1808). 
 De  bezitters  der  kasteelen van  Grave  en  Ravestein  hebben  het  muntregt uit-  
 geoefend j van de eerste bleek het ons reeds bovep;  van de laatste zullen wij het  
 zoo  straks  aantoonen. 
 Maria van Herpen,  eene erfdochter,  in  1328  gehuwd met Heer Jan van Valkenburg, 
   bragt  Ravestein  in  het  Huis  van  Valkenburg,  Het  was  Heer  Jan’s  
 zoon Walraven  van  Valkenburg,  die in  het midden  der  J4e  eeuw het kasteel en  
 de  stad  Ravestein  bouwde.  Zijn  opvolger was zijn breeder Reinoud van Valkenburg, 
   die,  in  1393  kinderloos  overlijdende,  zijne  heerlijkheid  in  het  geslacht  
 van  Salm  deed  overgaan. 
 Van  dezen  Reinoud,  dien  wij  oak  zoo  straks  als  Heer  van Born  zullen ont-  
 moeten,  zijn  ons twee  munten bekend geworden, die beide boogst zeldzaam zijn. 
 De eerste,  door ons op  PL  IV onder N°  1  afgebeeld,  is  ons  door  den Heer  
 cdypeks  uit  zijne Verzameling  bekend  gemaakt  in  de  Bevue  Beige,  T.  VIII,  
 page  413, • 
 Zij  heeft  de type  der  Hertogelijk-Brubandsc.be  munten  van de  Hertogin  Johanna. 
   Zie  onze  Munten  der  voorm.  Herlogd.  Brab.  en  Limb.  PI.  XI,  N°  2. 
 Twee wapenschilden  nevens  elkander.  Op  het  linksche  vier  leeuwen,  op  het  
 regtsehe  slechts  een  leeuw ;  boven  die  Schilden  het  opschrift: 
 REIS D  BOR 
 d.  i.  Reinoud  van  Borne. 
 In  den  buitenrand  stuat: 
 RSIROIiD D S VKlJ^eßBO i Z : D IR  BORDS 
 d.  i.  Reinoud' van  Valkenburg,  Heer  van  Borne. 
 Op  de  kz.  ziet  men  een  Karolingisch  kruis,  omfingd  door  twee rijen  om-  
 schriften.  In  den  binnenrand  staat: 
 ifr  MOHEWK #  HO #  DE #  RSVSS 
 In  den  buitenrand: 
 (  67  ) 
 .  s i t   nom sx? * d o s riri ❖ bsr . . . . 
 Z.  Er  is  geen gewigt  der  munt  opgegeven. 
 Eene andere  munt  van  dezen  zelfden  Heer Reinoud heeft de  type  der. dnsge-  
 näamde  roosbekers ,  gemeenschapsmunten  van  Hertogin  Johanna van Braband en  
 GraafPilips van VlaandereUs Tee owe Munten van Brab. en Limb,, Pl,IX,N° 3—5. 
 Op  de  vz.  ziet men  de zelfde wapenschilden,-  en in  de  zelfde rangschikking 
 als  op  de  zoo even  besehrevene N°  I ;  boven  die  Schilden  liggen twee tozen ter 
 zijde van een  bl'oemkrans.  Aan  de  benedenzijde  tusschen .de Schilden  vertöont  
 zieh  weder  eene  roos.  In  den  buitenrand  leest  men: 
 ^   R S n : DSI : GR2C : DRS f BORRSR i Z f R7SVSSTSI 
 Op  de kz.  ligt  een Wapenschildje,  waarop  een  leeuw,  op  het  zelfde phantastisch  
 gevormde kruis,  dat  de roosbekers  zoo kennelijk maakt.  Omsehrift: 
 ►I<  MOHSTTi : ROV2S : BORMSMS: Iß : RKVSSTSI 
 Aangezien Walraven  van  Valkenburg op  den  3  Mei 1378 stierf, en zijn broe-  
 der  Reinoud  van  Valkenburg,  Heer  van  Dalenbröek,  die ook  Heer vän Born,  
 Sittard,  Ravestein en  Herpen  was,  op  den  17  Janüarij  1396  oVefleed,  is  deze  
 munt düs  tusschen de beide genoemde tijdstippen VerVaardigd geworden. 
 ■ Ändere munten' van  Ravestein  zijn  tot  dus verre  nief  ontdekt. 
 MÜNTE»  \M   BOR»  E»  SITTARD. 
 De  voormalige  heerlijkheid  Born,  die  het  muntregjt  heeft  uitgeoefend,  was  
 gelegen in  het  Overmaassche gedeelte  van  Limburg bij, het stadje Sittard.  Men  
 wil,  dat  het,.kasteel  Born ,  dat  den  naam aan de heerlijkheid gaf,  tusschen de  
 jaren  895  en  900  door  Koning  Zwentibold  zoude  gesticht  zijn. 
 Het ridderlijke  geslaeht  der  Heeren van Born  was een der  oudste  in  het  land  
 van Overmaas.  Het wapen bestond uit een Schild, waarop drie kepers  {chevrons). 
 E ens®  zegfc in zijne Geschiedenis van Limburg (tl),  dat  de  oudste Heer  van 
 (1)  Hisioire  du  Limbourg,  T.  III,  p.  408,