
van Kuik (zie aldaar) en even ais op de Brabandsche en Hollandsche munten
van dezen tijd, een klimmende leeuw binnen een parelcirkel. Het omschrift luidt :
¿fr MOxiawK o M SG ^ansi s |
voor Megensis.
De kz. wordt door een gelijkbeenig kruis in vier gelijke deelen gescheiden.
Omschrift :
' MOB I 6OT2E I I ISGïj | SßS I.
Men ziet welk eene zonderlinge afbreking van de M in twee afdeelingen.
De armoede van het plaatsen van het zelfde opschrift op voor- en keerzijde
der munt is ons in andere Deelen van ons werk ook reeds voorgekomen (1).
Deze denier of penning is van Z..B. en weegt 0,95 w. Zij werd door ons
aangetroffen in de Verzamelingen van het Noord-Brabandsch Genootschap, van
den oud-Raadsheer h e e r k e n s te Zwolle, alsmede van Professor b a a r t d e l a
f a il l e te Groningen.
N° 4, een groot, heeft de type der munten van Wenceslaus en Johanna van
Braband. Op de vz., die twee rijen omschriften heeft, leest men in de bin-
nenste rij tusschen de beenen van een gelijkbeenig kruis, dat tot aan den parelcirkel
reikt , die het buitenste omschrift afsluit:
* 101} ¡ 25BB I S S * GOM ¿
en weder in den buitencirkel : .
¿fr I o a n n a s i a o M a s d b s § n a c a ß s v s .
Men ziet de lompe fout voor Megensis. Zonderling is de vereeniging van
Cornes en Dominus. Men zoude het, onzes bedunkens, moeten vertalen: Graaf
Jan, Heer van Megen.
Op de kz. bevindt zieh een klimmende leeuw, omgeven door het omschrift :
. ¿fr M O ßaw x * m q g s b ' !
alles binnen eenen parelcirkel. Daarbuiten bevmden zieh twaalf schildjes. In
het bovenste van deze ziet men het wapen van Megen. Op ieder der andere een
klaverblad.
(1) Men zie b. v. de munt van Karel V in onze Munten der voorm. Hertogdommen
Braband en Limburg, Pl. XXV, N“ 19.
Z. B. Ons alleen bekend in de Verzameling van den Kolonel de roije,
wegende 0,95 w.
Aan den Megenschen Graaf Jan III, die van 1359 tot 1415 regeerde, schrij-
ven wij de koperen munt toe, die wij uit eene ons welwillend door wijlen den
Heer lelew el medegedeelde Plaat leerden kennen ; later als Pl. VIII opgeno-
men in het XIe Deel der Revue de la. Numismatique Belge, en wel onder N° 36.
Op de vz. ziet men in het midden van een parelcirkel de letters
(% s •
die wij met den Heer piot houden voor de verkorting van Johannes.
Rondom den parelcirkel staat :
¿fr io ïj - G o . . . . . . . iß a .
Op de kz. ziet men tusschen de beenen van een gevoet kruis, dat het veld
der munt in vier deelen scheidt :
ißOß | a m . | . . . j . e tß .
Er is geen gewigt van deze munt opgegeven geworden.
Onder N° 6 deelen wij een groot mede van meer omvang dan, doch overigens
van de zelfde type als de onder N° 3 beschrevene, te weten, hebbende op de
vz. een geiijkbeenig kruis. Tusschen de beenen daarvan:
IOfyK | HBES | DE M | EGIjE
NB. De beide Hß zijn aan elkander verbonden.
Op de kz. vertoont zieh weder een klimmende leeuw binnen een parelcirkel,
en -is het omschrift :
■ ¿fr MOßEWTi * DE MEGljEß.
Dit muntje bevindt zieh in de Verzameling van het Noord-Brabandsch
Genootschap.
N° 7, eene naar de Lotharingsche type (zie de saulot, Monnoies dé Lorraine
, Pl. III—VI) zwemende munt, om die ook buiten het kleine Megensche
landje gangbaar te doen zijn (1), heeft op de vz. een vertikaal geplaatst zwaard,
waarover een ander horizontaal ligt; in den linker benedenhoek vertoont zieh
(1) Waarschijnlijk dus was het Lotharingsche geld in den omtrek van Megen in gebruik,
of nam men het van daar naar Lotharingen mede.