
In den uitnoodigingsbrief van den Vlaamschen Graaf, gedagteekend Brugge,
27 Augustus 1356 , aan de Heeren van het Land van Braband, om hem hulde te
komen doen, vindt men den Heer van Rummen, alsmede Gerard van Rummen
vermeld (1); en in October daaraanvolgende beveelt gemelde Graaf de in bezit -
neming van al hetgeen de Heer van Wezemaal en die van Rummen van hem in
leen mogten hebben, en zulks dewijl zij hem geene hulde waren komen doen.
Tot Drossaard van Braband en Raadsman van Wenoeslaus en Johanna van Braband
benoemd, werd aan den Heer van Rummen op den 1 Maart 1357 eene
belangrijke zending naar Antwerpen opgedragen.
Divaeos verhaalt, dat onze Aarnoud in 1360 Hertog Wenceslaus vergezelde
bij het beleg van het kasteel Binkum.
Als Heer van Rummen en Quabeek komt Aarnoud voor in een stuk van 19
October 1361, waarbij de Hertog en Hertogin van Braband de voorwaarden
hunner verzoening met de stad Leuven goedkeuren. Verder was hij getüige,
op 6 November 1362, toen de Hertog en Hertogin beloofden zieh van-alle af-
persingen te zullen onthouden, en nimmer aan de prelaten j de edelen en steden
van Braband eenigen anderen onderstand te zullen vragen, dan dien zij wettig
mogten eischen.
Eerst bezigde Aarnoud het enkele wapen van het geslacht Geneffe, maar later
ecarteleerde hij het met die van Loon en Chiney.
In 1361 wikkelde Aarnoud zieh, wegens het Graafschap Loon, in eenen oor-
log met den Prins-Bisschop van Luik, waarvan wij boven (bL 238) onder
Loon reeds met een woord gewag hebben gemaakt. — Toen namelijk, in ge-
meld jaar, Dirk van Heinsberg, Graaf van Loon, ten wiens voordeele Aarnoud
van Rummen, diens vader en moeder, hunne regten op gemeld. Graafschap had-
den laten varen, zonder kinderen kwam te sterven, stelde hij zijnen neef God-
fried van Dalembroek, zoon van Jan van Loon, tot zijn’ erfgenaam aan, iets
waartoe hij volkomen geregtigd meende te zijn, aangezien, niettegenstaande
eenige tegenstribbeling van het Luiksche kapittel, hij ten jare 1346 in het bezit van
zijn Graafschap bevestigd was geworden door een gewijsde van het hof van Rome.
(1) Jan van boendale , BrdbanUche Teesien, aangeh. bij WOLTERS , pag.. 107..
Niettegenstaande den uitersten wil van Diederik haastte Engelbert van der
Mark, weder nieuwe eisehen op het Graafschap doende, zieh, om de belang-
rijkste plaatsen van Loon, zoo als Hasselt, Bilsen, enz. door zijne krijgslieden
te laten bezetten. Zelfs riep hij de benden van: de Graven van Kleef en van
Mark te zijner hulp, zoodat hij over een‘ leger van 50,000 (anderen zeggen
zelfs, doch waarschijnlijk bij overdrijving,' van 100,000) mannen kon beschik-
ken. Hij sloeg dadelijk het beleg om het kasteel van- Stokheim, dat zieh na
zevenentwintig dagen moest overgeven;
De Heer van Dalembroek, het alleen tegen zoo- vele vijanden niet kunnende
uithouden, droeg in 1363 al zijne regten op het Graafschap Loon Over- aan
Aarnoud van Rummen, dien wij zagen dat door zijne moeder tot het geslacht
der Graven van dat land behoorde.
De moedige Aarnoud werd weldra door Keizer Karel IV, Opperheer van het
Duitsche Rijk, plegtig met Loon beleend , en de Prins-Bisschop van Luik voor
den keizerlijken troon gedagvaard wegens het bemoeijelijken van den wettigen
bezitter van het Graafschap. Ook werd den Schepenen van Luik aangezegd,
dat zij hunnen Vorst moesten noodzaken om Aarnoud Van Rummen in het wettig
bezit van zijn Graafschap te laten, onder bedreiging van anders hunne regts-
magt' te zullen vernietigen.
Op aanzoek van den Luikschen Vorst kwam men echter overeen, dat er in
October 1363 nieuwe onderhandelingen over de zaak zouden begonnen worden.
De Keizer wees de stad Praag als de plaats daarvoör aan.
Toen de bepaalde tijd daar was, wendde de Luikenaar eene ongesteldheid
voor en zond in zijne plaats den Abt van Neufmoustier. De hierover vergramde'
Keizer, die gewild had dat de Bisschop' hem althans een gezantschap-zoude hebben
gezonden, legde hem eene böete op; waarna Aarnoud van Rummen in
December van dat jaar op nieuw in het bezit gesteld werd.
De aanmatigingen der Luikenaars sproten daaruit voort, dat, hoewel Karel de
Groote omstreeks het jaar 801 het Graafschap Loon had ingesteld ten behoeve
van Ogier van Denemarken, welke edele Paladijn — even als zijne voörvaderen
gedürende meer dan vijf eeuwen — zieh zeer verdiensteüjk had gemaakt, en
Loon, even als Luik zelf, regelregt van het Rijk afhingen; — echter Balderik,.