790. 1604, 12 Febr. Ovale gesneden koperen penning met oogje
groot 52; bij P. Smidt van Gelder, n°. 1556, Keer n°. 4348 K.
f 14.50, van Cleeff 1862 II, n°. 859, van Coevorden n°. 7, (TijdE*
schrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde XIV, blz. 27,)
die aanhaalt Wagenaar, Vaderl. Historie IX, 150. Op het uitzeilen
van twaalf schepen voor den O. I. Compagnie-handel der Kamers
Hoorn en Enkhuizen. Yz.: De twaalf schepeD, bij ieder waarvan
eene letter is gesteld en daaromheen in eenen rand:
Den 12 Fehrary 16<’4. Ick Saldt U verconden
Seylden dese vlóte naer de Oost-lndiesche gronden.
Buiten om nog weder een bloemenrand met figuren enz. Kz: Binnen
eenen krans: Interpretatie) (Uitlegging).
A. Den Admirael Steven van der Hage. S(chipper) Simon Hoen.
S(chip) de geunierde Provintien.
B. Vice Admiral Cornelis Bastiaensen. S. Hans Riemlant. S. Dort.
C. Amsterdam. S. Ar ent Cla(e)sse Callebuijs.
D. Horen (Hoorn). S. Jan Cornelis Abenhoven.
E. Westvrieslant. S. Jacob Jacobsen Clunt.
F. Gelderlant. S. Jan Jansen Mol.
G. Selant. S. Coryn Pieterssen.
H. Is 't Hof van Hollant. S Willem Lock.
I. Delft. S. Willem. Cornelissen Schouten.
K. Enchuysen. S. Dierck Claessen Moylievens.
L. Medemblick. S. Claes Thyssen Calis.
M. Duyfken. S. Willem Janssen.
Waar schuilt thans deze merkwaardige penning? Bij Keer
kocht dien de heer letter ode voor?
' 791. 1604. Op den dood van Pieter Adriaansz. van der Werf,
door Bemme omstreeks 1814 gesneden.
792. 1605 '). Ter eere van Philips Willem Prins van Oranje.
Afgebeeld bij de Vries en de Jonge, pl. II, 7. Opgehelderd I,
bl. 31—33. Te vergelijken met den penning bij van Loon I, 472,
doch met dit onderscheid, dat hij aldaar in 1596 tot spreuk rondom 1
1) Pinchart zegt p. 38, dat er ook exemplaren zijn van 1601. Gat. Zeeuwsch
Gen. n°. 326 (Geel Koper) plaatst dien op 1596. Met dat jaa rta l? Zonder
Dvpré ?
het schip heeft: Svstinebo (Ik zal volharden) ’), terwijl hij in 1605
tot spreuk heeft: Svstinendo progredior (Door vol te houden, ga ik
vooruit). De stempelsnijder heet niet G. Dvire, maar G. Dupré. Zie
Pinchart, Hist., p. 38, en de aanteekening van mr. Jer. de Vries Jzn.
in den Navorscher XVII, bl. 326 over verkeerde toepassing in den
Trésor de Num. et de Glyptique. Méd. Frang. 11, pl. XYII (3).
^ 793. (1596 en 1606—1618). Ter eere van Philips Willem Prins
van Oranje. Vz. v. L. I, 472 door Bloc (v. Orden II, blz. 217
en dus niet door Montfort, zooals in de Revue 1852, p. 104—105,
n°. VII, door Pinchart gegist werd, hersteld in zijne Histoire, p. 35).
Dit blijkt ook uit den penning, afgebeeld door Graaf Nahuys in
de Revue 1878, pl. 4(12), beschreven p. 83. Vz. = v. L. I, 472.
Onder den arm Bloc f. Kz.: Borstbeeld van Eleonora van Bourbon
(regts gewend, zonder omschrift) zijne gemalin (sedert 23 Novb.
1606). Deze Kz. is dus van 1606—20 Eebr. 1618, toen Philips
Willem stierf. -
794. 1605, 18 Dec. Huwelijk van Charles de Croy. Vz.: Regts
gewend b.b. Charles Syre Dvc de Croy z. Darschot a ses nopc(noces)
1605, 18 D(ec). Kz.: Het leelijk b.b. (museau de chèvre) van de
toch maar 20jarige Dorothe. Z)MC.(hesse) de Croy. et darschot. ct ses
nopces 1605 18 D. Deze penning, waarvan men in 1851 slechts
twee, ruw in koper gegoten exemplaren kende, is afgebeeld en
geestig toegelicht door den heer R. Chalon in de Revue 1851,
p. 282—286. Zie ook Pinchart, Hist., p. 38.
795. 1605. Ter eere van Servaas Steelant, heer van Wissekerke,
bij Pinchart, Bist., p. 38(7) aldus beschreven: Vz.: B.b. Serva.
Steelant eqv(es) a-y.(ratvs) dns. Wisseker(ke) Ze. Aet. 72. Kz.: Twee
geiten, die in een fraai landsebap vechten; daaronder op een
wimpel: Sic ceder e pari. Omschrift: Archibal. Wasiae. duet. eg vit.
peditvmgve. In de afsnede: 1605. Wie weet meer van dezen
gulden ridder, bevelhebber van de ruiterij en het voetvolk in
het land van Waas enz.?
796. 1606. Op het huwelijk van Jan van der Werve, heer van
Urk, zoon van Karei v. d. W. en Anna Schets, met Catharina van
Drenkwaart, dochter van Willem, heer van Giessendam, en van Maria
') Svstinebo. Ook op den penning van 1600 te r eere van Maria JSogaerts
De Vries en Jonge I, pl. V, n°. 2, blz. 59.