Joanne Nioolaio Secundo voor de sehoone uitgave van Janus
Secundus dichtwerken (Lugd. Bat. 1821) ook daarvan eene eervolle
melding, maar, zegt Kist (bl. 812) hij heeft zich zeer vergist
door bl. 118 van het l e deel van zijne uitgave eenen gewonen
legpenning (bij v. Mieris II, bl. 886 (2) te vinden) als een
kunstgewrocht van Secundus te doen afbeelden. Secundus zond
onder geleide van de sehoone Elegia {Eleg. Lib. III. El. 2) eenen
penning aan Keizer Karei Y, ja zelfs (bl. 313) vervaardigde hij
meer als één 'penning op Keizer Karei V (Epist. L. I Ep. 7, p. 33
en zegt Kist moest io/ zijnen penning bij v. Mieris opzoeken, dan
vond ik dien in de penningplaat aldaar II, blz. 385 afgebeeld.
Maar op deze penningplaat is de beschrijving niet toepasselijk, die
(Lib. III, Eleg. 2) van het voorkomen der zuilen van Hercules
op de K.z. gewaagd.” (Zie ook Pinchart, Revue, 1852, p. 433.
Picqué, Revue, 1873, p. 547). — Wij gelooven beide penningen
terug te vinden in de penningplaat bij v. Mieris, II bl. 385 en
den penning II, bl. 386 (1). — Janus Secundus begeleidde Karei V
op zijnen togt naar Tunis in 1535. Zie Jöcher, Geleider Lexicon
op Secundus.
115. Behalven de reeds opgenoemde penningen van Janus Secundus
is door dezen dichter en rechtsgeleerde nog een penning
gesneden, zoo als Kist t. a. p. blz. 311, Picqué, {Revue, 1873, p. 550)
vermelden en wel op den beroemden vriend van Krasmus, Johannes
Carondeletus, Aartsbisschop van Palermo. — Secundus zond dien penning
bij brief aan den kunstschilder Joan van Schorel (zie Tijdschrift I,
blz. 308—312 en den geheelen brief in de Revue, 1852, p. 431).
116. Door Picqué {Revue, 1873, p. 550) wordt eindelijk nog melding
gemaakt van eenen penning van Janus Secundus op eene andere
Thais van dezen te minzieken dichter, genaamd Neaera, in deze
regels van Nic. Grudius:
Formosae haec Veneris Neaera cura
Coelo, et nobilis osculis Secundi est.
117. 1534. v. Mieris II, blz. 397 (1). Deze penning ter eere van
Paus Clemens V i l is door den beroemden Renvenuto Cellini gesneden.
Zie zijn Leven I, blz. 239, en de Voorrede aldaar blz. XXY,
alwaar Gnilianelli (Memorie degl' intagliatori moderni, p. 14) nog
gewag maakt van eenen anderen penning van Benvenuto Cellini,
dien van Mozes. De K.z. van den penning bij v. M. II, bl. 397 (1)
is als die bij v. M. II, blz. 315.
118. Herhaaldelijk wordt bij v. Mieris (zie de blad wijzer) gewag
gemaakt van Ulrik, Hertog van Wurtemberg. Zijne munt wordt
aldaar (II, blz. 105 (3), zijn penningplaat II, blz. 217 afgebeeld,
terwijl in de Yerz. van het Zeeuwsch Genootschap (Cat. der Penningen
1869, blz. 2, n°, 17) van hem en de andere Duitsche vorsten
van de Augsburgsche geloofsbelijdenis nog deze zilveren penning
voorkomt, betrekking hebbende op hetgeen beschreven is bij
v. Mieris II, blz. 399. Yz. omschrift: Joab sprach zu Amasa Frid
mit dir mein bruder. 2 Sarnuel 20. K.z. Got gruss dich Meister und
Kusset in. Mathei 26.
119. v. Mieris II. blz. 403 brengt op het jaartal 1534 een penning
ter eere van Georg van Egmond, Bisschop van Utrecht, in 1558
geslagen, te voorschijn. De stempelsnijder er van is Stephanus van
Rollant. Zie Revue, 1860, p. 179, en Pinchart Kist., p. 10, die
vermeldt dat deze uitstekende stempelsnijder te Utrecht gewoond
heeft, omdat vele van zijne penningen betrekking hebben tot de
geschiedenis van die stad.
120. v. Mieris II, blz. 426, plaatst op het jaar 1535 een penning
ter eere van den geschiedschrijver Paulus Jovius. Pinchart
Histoire, p. 12, vermeldt dat de Kon. Bibl. te Brussel een prachtig
exemplaar van dit stuk bezit met deze inscriptie onder den arm:
Franc. S. Gallo. facie, dus gesneden door den romeinschen beeldhouwer
en architect Francisco Giomberti de Sangallo. Pinchart roept
u it: »Y a-t-il rien a comparer dans aucun pays a cette magnifique
tète de Paul GiovioV'
*__ 1535. v. Mieris II, blz. 429 (2). Gedenkp. ter eere van
Joh. Frederik, Hertog van Saxen. Deze komt ook voor met 1534.
122. 1535/36 tot 9 Mei 1609. Groninger Raadteekens. Reeds in het
jaar 1535/36 vindt men in de stadsrekening van Groningen in twee
bijzondere capita gewag gemaakt »van loetkens Borgemeesteren
ende Raedt, sworen meente ende Boumeesters,” enz. in het eerste
caput en »van des Rades wyn” in het tweede caput {Driessen Mo-
numenta Groningana 1830, IY, p. 889. Later in koperen stukjes
veranderd, nam van Loon ze in zijne Ned. Historiepenningen, I,
blz. 419 als Noodmunt van Groningen van 1591 op. G. van Orden