wees in 1834/85 deze dwaling aan in v. d. Chijs Tijdschrift, I,
blz. 683—657 in zijn Iels over eene zoogenaamde Noodmunt van de
stad Groningen in 1591. Vergezeld van afbeeldingen en met insluiting
der Ommelander stukken behandelde jhr. J. E. Hooft van Idde-
kinge dit onderwerp nog eens in 1870 in de Bijdragen tot de Geschiedenis
en Oudheidkunde inzonderheid van de provincie Groningen,
VII, blz. 1—12. Hij verbeterde ook eenige gebrekkige opgaven van
namen van personen (Rekening 1543) bij v. Orden, t. a. p. opgeteld
en zegt bl. 7 (2) dat van Doorninck (Gedenkp. en munten
uit de penningkas enz.) reeds in 1833 de juistheid van v. Loons toewijzing
betwijfelde. — Het is nog noodig hierop terug te komen nu
de kolonel P. Malliet in zijn anders uitstekend werk Monnaies
obsidionales et de necessité (Atlas, Brux. 1868, pl. XLIV (5)) nog de
fout van van Loon overneemt, echter p. 12 dezen penniug aldus
vermeldende: Groningue 1591 (?) Monnaiesuspecte. — In 1595 waren
er zelfs valsche Groninger raadsteekens in omloop. (Zie Bijdragen
X, blz. 78), Zeker ook een der redenen waarom zij, 9 Mei 1609,
werden afgeschaft. (Zie v. Orden, bl. 687 en de aldaar aangehaalde
plaats )
123. 1536. v. Mieris II, blz. 411 (2). Deze penning van Johan
van Leiden komt ook voor met de letters W. C. F(eeit) onder het
borstbeeld (Cat. Luzac c. s., Junij 1873, n°. 108).
124. 1536. Op Janus Secundus dit jaar overleden, door Simon.
— 125. Als boven op den schilder Lucas van Leiden door Simon.
—- 126. 1536. Op het overlijden van Desiderius Erasmus (1467_
1536), door A. Bemtne te Rotterdam in 1821 uitgegeven. (Cat.
Zeeuwsch Gen., n°. 21) (Compositie).
127. 1536. Klein geg. zilveren penningje, middellijn 22 strepen.
V.z. Een manshoofd in zeer hoog relief, met kort haar en zonder
baard; van den hals is slechts een klein gedeelte op den penning, met
een aansluitenden versierden band of kraag zigtbaar. K.z. Glad daarin
gesneden
^ETAT.XXXI » In 1856 in het bezit van den baron van Lijnden
M.D.XXXVI ƒ van Remmen. Zie Navorscher, 1856, bl. 171.
— 128. 1536. v. Mieris 11, blz. 447. De penningen van Joan van
Saksen t. a. p. zijn gesneden door Hendrik Reitz, ook liitz genaamd,
goudsmid en beroemd stempelsnijder te Leipzig (1531—1544) volgens
Schliekeysen, Erklärung S. 140. Pinchart, p. 18, zegt er teregt
van: »Ces médailles de Reiz relèvent surtout de 1’orfèvre.” Nagenoeg
hetzelfde merkt C. S. op in the Numismatic Journal edited by
John Yonge Akerman, vol. II, 1837/38, p. 256, alwaar de penning
v. M. 11, blz. 447 (1) wordt beschreven, en gezegd wordt, dat
het opwerken (haut-relief) van de bladeren van den boom en het
haar van de vrouw (remarkable) opmerkelijk zijn.
129. Van een penning op D. Erasmus (f 12 Julij 1536) van
1537, verkleining van den grooten penning van 1519 (v. M., II,
blz. 94) van Quintijn Metsys (f 1530), vraagt Pmchart p. 6:
»Est-ce aussi une oeuvre de Metsys achevée après sa mort?”
130. Een penningje ter eere van Willem van Rogendorff, verschillende
van dat afgebeeld by Koehler, Münzbelustungen, Th. X\ 1U,
S. 113 vermeldde de heer J. E. G. Meijer in de Aanwinsten van het
Kon. P. K. in 1853/54, bl. 3, n°. 3. Deze beide stukken van W. v. R.r
stadhouder van Friesland (1517—1523) zijn door ons toegelicht in
de Vrije Fries 1859, VIII, blz. 189—203. Het Haagsche stuk is
afgebeeld ald. onder n°. V. Aldaar leze men blz. 199 (Afdruk
blz. 63) in plaats van Maarten: — George Schenck van Toutenburg,
over wien men zie Overjss. Alm. 1847, blz. 216=—217 en over
Rogendorff’s togt in 1521/22 naar Friesland; J. S. Magnin, Geschiedk.
orerzigi der besturen in Drenthe, Gron. 1847, III (1), blz. 16. Drent-
sche Volksalm. 1850, blz. 173. Overrjss. Alm. 1853, blz. 61, volgens
Gouthoevens Chronyck, bl. 584.
131. 1537. De penning op de vergrootiDg van ’s keizers rijksgebied
enz. is door v. Mieris II, bl. 457 (1) overgenomen uit Jacobi
a Mellen Sylloge nummornm ex argento uncialium, Lubecae 1698 in
4°., volgens den heer J. F. G. Meijer, die naar een exemplaar
voorhanden in het Kon. Kab. aldus verbeterde, (zie Aanwinsten
1856, blz. 1—2.) V.z. Letters kleiner: achter den titel volgt 1537:
de mantel des keizers gebloemd, k.z. zonder plvs vltra, de koppen
gekroond, het gulden) vlies zigtbaar, het schild gevierendeeld. —
v. M. II 457 (2) komt ook kleiner voor, wegende slechts 4 gram.
132. 1537. Op de vlucht van Margaretha van Oostenrijk, wed. van
Alexander de Medicis naar haar kasteel, by het oproer te Florence, is
door v. Mieris II, bl. 461 een penning met haar borstbeeld gegeven.
Een andere penniug van haar z. j. vindt men by van Gelder, cat.