schap van Overijssel aanduiden. — Wij moeten hierbij nog opmerken,
dat er van dezen penning (n°. 3) althans twee stempels bestaan,
de tweede kleiner en fraaier (Gat. ’t Hooft n°. 402) !), en
dat de grootere met het jaartal 1644 voorkomt in het Kon. Kabinet
(Aanw. 1875, blz. 16.) De heer J. F. G. Meijer zegt er van:
»Door ons steeds beschouwd als een landdags- of presentiepen-
ning van Overijssel voor de Staten.”
723. V. L I, 494 (4). Op grond van het aangevoerde onder
n°. 722 is dit dus ook een landdags- of presentiepenning van Overijssel
voor de Staten (grooter bij van Cleeff 1, n°. 1004) in koper.
— 724. Als een dergelpken penning beschouwen wij ook het stuk
(afgebeeld in Verkades Muniboek 1848, pi. 136, Overijss. Alm.
1842, blz. 49 (vierkant als gedenkpenning) doch door M. van
Doominck t. a. p. blz. 23 n°. X als een zeldzame Overijsselsche
Daalder beschreven, waarvan twee stempels zouden bestaan, a)
Vtij wel volgens M. v. Doominck, afgebeeld bij Geo. Heinr. Sander
in zijne Sammlung rarer und merkwürdiger Gold-und Silbermünzen,
Leipzig, 1751, 4°. S. 15, (muntmeesters teeken een bloem), b.) met
een leeuwenkop ( Ver kade en Overijss. Alm. 1842). Van Door-
ninck zegt nog, dat Sander dit stuk als een rijksdaalder van 1672,
evenwel zonder genoegzamen grond voor zijn gevoelen aan te
voeren, beschrijft, dat de leeuwenkop voorkomt op de penningen
bij van Loon (1597), (wij vinden daar een bloempje) terwijl de
bloem bij Sander den muntmeester C. Wijntjes toebehoort, die in
het begin der 17de eeuw leefde, (is hier geene verwisseling f) eindelijk
dat hij nog een penning bezit, n°. 724, in allen deele gelijk,
doch van een stempel van later en beter graveersel, beschreien
door Madai in zijn Vollständigen Thaler-Cabinet n°. 7105 en
afgebèeld in den Catal. Imp. p. 480, Zw. 31 wigtjes, D. 45
streep. De andere Gew. 28 %, D. 41, bij P. Smidt van Gelder,
30 W. G. 30. Bij Keer blz. 86 n°. 1754 »Elle est de 1’ alloi des
écus; plus tard on en frappa d’ un alloi plus fin comme celui des
médailles: 19 Gr. ƒ8.75. (Bij v. Doominck blz. 23 reg. 3 v. b. leze
men: Transissulanos.) Bij Kleijnenbergh n°. 182 ƒ 18.25. In goud
vermeld door F. Bosscha, Overijss. Alm. 1843, blz. 287 —288. Bij *)
*) Bij van Duren n°. 688 en 689 verschillend in gravure met, 494 (3)
1°. 690. Dubbele zwaarte.
van Cleeff I, n°. 1002 = Madai n°. 7105— Verkade pl. 136 (4) dus
met den leeuwenkop, vierkant. Z. ƒ 3.75 en n°. 1003, andere
fraaie stempel met andere binnenranden, en een roosje in plaats
van een leeuwenkop in het omschrift. Z. f 3.50. Den 22 oct.
1870 schreef mr. W. H. Cost Jordens ons: Het is geen munt
»maar een medaille »om de insignia der drie steden, die komen
»alleen voor toen de drie steden als rijkssteden nog muntten»
»dit eindigde in 1587.” (Vgl. Verkade blz. 165, pl. 146.)
725. v. L. I, 494 (4) V. Orden II, blz. 226 zegt; »Wederom
dezelfde voorzijde als n°. 2—3.” Doch de stempel verschilt, de
vier wapens toch hangen op n°. 2 en 3 aan linten en op n°. 4 aan
strikken.
726. v. V. I, 496 (5) Van Kampens muntbus. Bij van Cleeff I,
n°. 1005, grooter ƒ 25.
727. v. L. I, 494 (9) Gedp. van het graafschap Zutfen: in goud
moet dit stuk hoogst zeldzaam zijn, vermits er slechts 33 stuks
volgens Nijhofs-Fruin, Bijdr. N. Reeks IV, blz 194—195, in
1597 van geslagen zijn. Het overijzer (keerzijde) was in 1846
nog in Zutfen. - Komt daarentegen dikwijls voor in fraaien rand
en met ringetje als draag- of belooningspenning in zilver. In
Kab. F. H. van Gelder, vierkant, in dubbele zwaarte. Z.
728. 1597. Medaillon Bb. regts gewend. Robert van Eeckeren,
ovt. LXX. Hij was muntmeester te Antwerpen, alwaar hij in 1599,
oud 72 jaren, overleed. Graaf Nahuijs in de Revue 1873, p. 55,
pl. h, n°. 33.
729. 1597. Ter eere van Lvdovicvs Perez aet. LXV met zijn
lijfspreuk In Christo vita. Bij de Vries en de Jonge, pl. VII (9).
Deel II, blz. 28—32, ook aangehaald door Pinchart p. 36.
730. 1597. Petrus Forestus (van Foreest) Hollandsch geneeskundige,
door Simon.
,-•-1598. Vrede tusschen Frankrijk en Spanje, v. L. I, 505,
(1 -4 .)
In dezen vrede was Nederland zeer betrokken, wij voegen er
dus nog drie penningen bij van eenen Nederlandschen graveur.
Tresor de numismatique, pl. XXIX, Pinchart p. 34. 731 Vz. Het niet
naar de natuur , door Conr. Bloc genomen bb. Omschrift Henricvs.
1111, d. g. francor et navar. rex. in de afsnede Bloc, f. Kz. Twee