n°. 271. Y.z. Borstbeeld links: Margarita. Avstr. Moren. Dux., I.
K.z. Een tijger met zijnen klaauw een kogel, waarop drie leliën (wapen
van Frankrijk) vasthoudende. Omschrift: fo u t è s cr ea n tv b fo b t ib v s ,
groot 52: koper.
133. 1537. Gedenkp. bij v. Mieris II, 467 (1) van H. Reitz
(v. Orden, bl. 405). Pinchart, p. 18, die aldaar dit werk van den
bekwaamsten d er. Duitsche stempelsnijders van dien tijd met dat
van de Italiaansche graveurs Leoni en J. da Trezzo aldus vergelijkt:
»Stijle grandiose, simplicité, élégance, dessin correct, d’une parti,
»raideur et maniéré dans la pose, manque de noblesse et d’expres-
»sion dans les têtes, surabondance de détails, de 1’autre. On sent
le sculpteur dans les oeuvres de Leoni, le grand artiste dans celles
de J. da. Trezzo, les medailles de Reitz relèvent surtout de 1’orfévre.
134. 1538. v. Mieris II, blz. 474. Legp. van Erard van der Marck
(1505—1538) zie Revue 1851, p. 227. De Renesse-Breidbach. His-
toire Numismatique de l'Evêché de Liege I, p. 67, pl. 21 (4). Dug-
niolle n°. 1340 en de varianten n°. 1341 en 1342, de laatste als
van Orden n°. 311 allen op 1538 geplaatst.
Zeven gouden en zilveren penningen (XXVIII, blz. 552; XXIX,
blz. 18). Op de vraag, bij welke gelegenheid de hier genoemde
medailles geslagen zijn, diene tot antwoord:
N°. 1. Goud; aan de eene zijde: W. C. H. Friso et Anna etc.,
keerzijde: Carolina etc. Men voege er nog bij, dat op de keerz.
ook staat: aet. V., zijnde deze medaille door M. Holtzhep vervaardigd
op den aanvang des jaars 1748 en op de vijfjarige prinses
Carolina, dochter van W. 0. H. Friso (Willem IV) en Anna van
Brittannië. Zij komt voor in het Vervolg op van Loons Peuning-
werk n°. 253; er bestaan exemplaren van in grooteren en kleineren
vorm. De prinses wordt als spes patriae (hoop des Vaderlands) aangeduid,
omdat zij, vóór de geboorte van haren broeder Willem V,
destijds de eenige afstammeling harer ouders was, en wordt dan
ook in onze Grondwet art. 22 van haar, als erfdochter uit het
vorstelijk huis van Oranje-Nassau, gewag gemaakt. Zij is met den
prins van Nassau-Weilburg gehuwd geweest.
N°. 2. Goud; aan de eene zijde: De Vriendschap, ’t ware zout enz.
1773. Keerzijde: Twee mannelijke figuren, met: Ik wil aan uw doen,
GESCHIEDENIS. 239
ben: »ik zie wel, dat men volstrekt het voorbeeld van een fran-
schen Bing aan zijn land moet stellen.”
Wie was Bing, en wat was zijn lot,?
J. ANSPACH.
[Over den admiraal John Bing is in den Navorscher meermalen
gesproken. Zie Alg. Reg. II. Het uitvoerigst dl. XX, bl. 550.]
Kapittel van kanoniken te Hulst. In de provintie Zeeland in hare
aloude gesteldheid zegt Dresselhuis bladz. 91 noot, »Kapittels van
kanonniken: Hulst St. Willehrord.
Bestond er werkelijk in de kerk te Hulst een kapittel van kanoniken?
door wien en wanneer gesticht?
Ik ontmoet daarvan niets in de archiven — waar kan ik daarover
iets vinden?
Bestaat er eene beschrijving van het oude bisdom van Utrecht,
waar Hulst en Hul ster ambacht vroeger onder behoorden?
F. CALAND.
OUDHEID-, MUNT- EN PENNINGKUNDE.
Makelaarspenning van Amsterdam. Mr. Th. Stuart in zijn onlangs
verschenen Academisch Proefschrift: De Amsterdamsche Makelaardij,
bijdrage tot de Geschiedenis onzer Handelswetgeving, ter verkrijging
van den graad van Doctor in de Rechtswetenschap aan de
Universiteit alhier, maakt daarin blz. 51 en 162 melding van den
makelaarspenning. Tot aanvulling diene, dat wijlen G. van Orden,
die in zijne Bijdragen tot de Penningkunde blz.. 17, plaat IV,
n°. 11 dezen penning voor dien van het groot kramersgild had
aangezien, dit in het Tijdschrift voor Algemeene Munt- en Penningkunde,
uitgegeven door P. O. van der Chijs, Dl. I, blz. 864
herroept en aantoont, dat van Loon in zijne Beschr. der Nederl.
Historipenningen Dl. II, blz. 80, n°. 2, den penning verkeerd brengt
tot het bouwen van de Beurs te Amsterdam, dragende de penning
het jaartal 1612 en hebbende de eerste vergadering aldaar eerst