Bij Salm nog n°, 1015 met Lud. XIITJ Fr. et Nav. Bex Chris-
tianiss = v. Duren, n°. 1120 en P. Smidt v. Gelder, n<>. 2074.
ilOO. XV. v. L. II, 320 (2). Met den apostel Paulus. Madai,
n°. 5175. Z. 36 w.
- 1101. XVI. v. L. II, 320 (3). Vz.: Gezigt op Munster, in den hoek:
B. K., d. i.: Engelbert Kettler, Muntm. in Osnabruck (1631 —1637),
in Munster (1638—1656). Madai, n°. 5918. Z. 36 w.
1102. XVII = maar Mbn. West op een wimpel, een ander omschrift
en de letters E. K. anders geplaatst. V. Orden II, blz. 497.
3ok in de zon Jehovah in het Hebreeuwsch, opgave van wijlen
mr. Jer. de Vries Jerz. Bij Iddekinge, n°. 341. Madai, n°. 5176.
t Hooft, n°. 605. Als P. Smidt v. Gelder, n°. 2078. 43 w.
1103. XVIII. v. L. II, 320 (4). De vrede en een krijgsman.
Kz.: Hoogd. opschrift enz.
1104. XIX. v. L. II, 320(5). De geregtigheid en de standvastigheid.
XX. v. L. II, 324 (1). Veel kleiner door E. K(ettler).
1105. XXI. v. L. II, 324 (1). Gezigt op Munster en kz. de
vrede. Bij de Roye, n°. 1455. Vz.: geheel andere stempel Z. ƒ2.50.
Ook bij Salm, n \ 1020, Z. 11, geheel andere afbeelding der stad.
1106. XXII. v. L. II, 324(2). Gezigt op Munster en de drie
duiven met olijftakken. Madai, n°. 5043,
1107. XXIII = doch bij Deketh, n°. 1103, met ander randschrift
: Hic Mavsolevm martis pacisq. trophaevm, geene handen
boven de stad, doch de naam Monast. Westph. in een krans van
palm- en olijftakken, en weder met E. K(ettller). V. Orden II,
blz. 498 499. Z. = Cat. J. de Vries. Iddekinge, n°. 348. Z. 18.
1108. XXIV = doch met Monast. civ. eplis (episcopalis) locvs
pacis vnlis (vniversalis) en een palm- en olijftak boven de stad
(Kon. Kab.). Aanw. 1859, blz. 17. Z. Seckendorff, blz. 270, doch
aldaar kleiner.
| 1109, XXV. v. L. II, 324(3). Vz.: Munster. Kz.: 1648 Sbris.
Gedachtnvs des allgemeinen Friedensehlvss. Madai, no. 5044.
1110. XXVI. v. L. II, 324(4). De vrede door Blum — Seckendorff,
blz. 269. Bij de Roye, n°. 1460. Vz. = 324 (4). Kz.: Trouwverbond;
twee handen houden een vlammend hart, dat bestraald
wordt, waaronder twee duiven enz. Gott unser hertz entzundet rein.
Z. ƒ 2.50 = P. Smidt v. Gelder, n„. 2088, 17 w., de Haan, n°. 192,
P. II. v. Gelder in goud. Cat. Arti 1880, n°. 1156,
- 1111. XXVII. v. L. II, 324(5), Vz.: Vrede 1650. Kz.: Vrede
en Vriendschap. Z. j. De vz. als Seckendorff, blz. 247 kz., alwaar
de vz. heeft Lipsia 16—31. Salm, n0. 1026. Z. 36.
1112. XXVIII. 1648. Vierkant van Neurenberg. Seckendorff,
blz. 271. Vz.: Het Lam Gods, dat op een boek staat en een
vaantje houdt, waarin het woord Pax. Omschrift: Christo Dvce
verbo Ivce* Kz.: Vbl DVX IesVs paX VICto. Cat. Jamieson-Feyens,
n0. 748. Z. 9.
1113. XXIX. Z. j. van Hamburg. Z. 46 w. Bij P. Smidt van
Gelder, n°. .2090 als op de vrede van Munster. Vz.: Het gezigt
der stad aan de Elve, onder: Hamburg. Haec Urbs Tvta dei
clypeo protecta manebit. Kz.: de vredesengel enz. Pax Mare, pax
Terram, pax Urbes, pax beat agros.
1114. XXX. (1653). Dezelfde maar vernieuwde stempel met 1653,
De omschriften gelijk n°. 1113 zonder Hamburg, aldaar hpt jaartal;
doch de figuren in geheel andere stelling. Z. 32 % w. Bij P. Smidt
van Gelder, n°. 2091, de Roye, n°. 1465. Z. ƒ 7, op de vrede van
Munster geplaatst.
1115. XXXI. 1648. de Roye, n°. 1464. Z. ƒ 4. Vz: Het beeld
van de vrede staande op gebroken wapentuig. Avrea pax vigeat
Bet Bevs arma cadant. Omschrift = v. L. II, 320(4). Kz.: Gloria
in Excelsis Deo. Pax optima rerum MDCXLVIII.
1116. XXXII. Z. j. Irederik, hertog van Brunswijk-Luneburg, Pax-
vna trivmphis innvmeris potior. (Randschrift = v. L. II, 310). Zonder
denatus. Madai, n°. 1200, Z. 29, bij Salm, n°, 1027. Afgeb. bij Seckendorff,
die zegt blz. 269 : zonder twijfel nog vóór den vrede geslagen.
1117. XXXIII. 1648. Op de vrede van Munster, bij van Bochel,
n°. 2760, Concordia sustinemur, etc. Arg.
1118. XXXIV. = V. Bockel, n°. 2761. »Satire sur ce traité”
Manus Manum lavat. Arg.
1119. XXXV. V. L. I, 254, met den gebloemden rok. Kz.:
door gegraveerde inscriptiën toepasselijk gemaakt op de vrijverklaring
der 7 Vereen. Ned, Gewesten. Z. By de Smeth n°. 1442,
Westhoff, n°. 1339, Cat. Arti 1880, n°. 1213, A^aa. XVIII, blz. 520,
van Cleeff I, n°. 1559, ƒ 40.—, het versje luidt: