J. van Dam D. W.Z. »Op de kant de naam der Burgemeesteren”
overeenkomende met P. Smidt van Gelder n°. 2203 f Z. 96’/2; de
Haan n°. 211 Z. 90 f 12.50. P. H. v. Gelder, Decker n°. 396 f 16.
Op de Vz. zinspeelt het versje van Vondel Matige Regeering, afgedrukt
hij Bizot en in de Navorscfter XX 397 met MDCLV. Op
de Kz.: dat getiteld Machtige Neering, ald. blz. 214, en Nav.
XX, blz. 398, welk laatste ook het jaartal MDCLIX draagt.
--1254. Als boven 1 Aug. 1655 v. L. II 399 (2) Vz. — v. L.
II 399 (1) Kz. Het schip Argo. Van Orden II 703 zegt: »Deze
pènningen (dus 1 en 2) komen ook voor met andere zamenvoe-
giügen tot Kz.” Bij den heer P. TI. van Gelder voorhanden:
1255 b. v. met Kz. van van Loon II 345 (1) doch op de Vz.
geene zon boven het stadhuis.
1256. Vz. geene zon en op de Kz. aan de rechterzijde van het
groote schip nog een zinkend scheepje (Bij v. L. er achter) =
Schinkel n°. 391 Vz. zonder zon Kz. meer schepen Z. 68 W.
Deze penningen zijn op de Vz. en Kz. gemerkt G. P(ool) Gat.
Art. 1880 n°. 1228 van 1659. V. Orden t. a. p. zoude een vers
van J. van den Vondel op dezen penning in Bijlage nQ. 4 laten
volgen, doch Deel II van het Tijdschrift voor PK. is niet voltooid.
Waarschijnlijk is dit het vers(je) te vinden in de Navor-
scher XX 397/398.
1257. v. L. II 399 (2) met op de kant gegraveerd: G. (van) Outs-
hoorn Schout, B. Schellingen$ F. Reael, G. Valckenier, J. Munter,
R. Ernst, W. Backer, J. Hulst, L. Reynst, 1). Tulp. Schapenen
An(no) 1655.
Op deze penn. met de Argo slaat het versje: Magtige Regeering
bij Bizot blz. 214.
—- 1258. v. L. IF 399 (3) Vz.: De beurs van Amsterdam, (Vgl.
II, 81 Vz.) met het omschrift bij van Loon: Siet Munter, Kz. het
stadhuis, v. Orden zegt (II 704) »Men kan ook het stadhuis als
Vz. nemen.” Beide zijn waarschijnlijk op last \an Schoemaker ver-
vaardigd. Voor Munter leze men Muller met Pinchart in de Revue
1853 p. 54, doch deze gegraveerde penning komt inderdaad gegraveerd
(nagemaakt?) met »Sie Munter vertoont” enz., voor. Nav.
XIX, 329, XXr, 14j Cat. Arti 1880 n°. 1244). De heer P. H. van
Gelder te Velp, de inzender, beschouwt het woord munter aldaar
als gemeen zelfstandig naamwoord. Hij voegt er bij dat uit de
wijze waarop de koepel van ’t stadhuis is afgebeeld, blijkt dat
deze penning van 1664 of later is.
1259. v. L. II, 399 (2) met het omschrift Sie Muller, vertoont
dit kostelijk gebouw. (Vgl. v. i . II, 81).
Cat. Arti 1880 n°. 1243. Navorscher XIX, 126 enz. Bij Becker
n°. 598, »Ciselure très differente” Ti. 66.70 ƒ 53.
1260. 1655. 3 Sept. v. L. II, 402. Overlijden van Jan Wolfert
van Brederode door P. van Aheele, een leerling van Juriaan of
George Pool. Zie Schinkel c. s. blz. 21 (4) Hist. Tijdschrift, blz.
82 (4), Revue 1853 p. 188 IX. Gat. Arti 1880 n°. 1205. 1 1261. 1655. Op dit jaar plaatste v. L. II, 403 een penning van
Hendrik Ruelens, heer van Steenhault, door A. Waterloos gesneden.
Pinchart Revue 1855, p. 268, n°. XXXIII plaatst dien op 1659.
1262. 1653. v. L. II, 404. Legp. door v. L. en v. Orden toegepast
op het ontzet van Quesnoy, doch de heer L. Deschamps de
Pas in de Revue Num. Beige, 1863, p. 35, (pl. VII n0-. 42) zegt
»Cependant si l’on remarque que le siège de Qnesnoy eut lieu
enl655 et que les jetons ne rappellent que les événements de
l ’année precedente, nous sommes conduits reconnaître que le revers
de ce jeton est plutôt relatif àïa levée du siège d’Arras,
r - 1263. 1655. v. L. II, 406. Op het innemen van Landrecy,
Condé en St. Ghislain. In het kab. P. H. van Gelder in Br. met
Vz. Christianissimus (voluit) Kz. Eene zuil waarbij drie stedemaag-
den treurend nederzitten. Omschrift Landrecium. Condatum et
fanum St. Gislani capta. Vgl. v. O. II, 705—706.
1264. 1655. Leidsche schutterspenning. Dirks Essai n°. 109.
1265. 1655. Begravenisp. van ’s Hage van de Herder- en Her-
derinnestraat en de Liefdebuurt, met Vz. de herder bij zijne
schapen. Kz. Omschrift Bonus pastor pro ovibvs svis en de Charitas
of moederliefde met het omschrift: In amore vivit mundvs, I.6.5.5.
Dirks Revue 1859, p. 502—503 n°. 26. Meded. I, blz. 203, pl. O,
n. VIII.
1266. 1655. Als boven Van het Oost-West Einderyck. Revue 1859,
p. 503, n°. 27.
Omstreeks dien tijd werden in ’s Gravenhage nog de volgende
begravenispenningen gemaakt of gebezigd.