bergketen in Oostenrijk, die lig CaZ/enberg (Mons Cetius) noemt,
en van eene Deensche stad, op het eiland Seeland, waarvan hij
den naam Kalitnbourg en Kalundborg (Calumburgum) spelt. Hier
wordt dus ‘duidelijk onderscheid gemaakt tusschen berg (mons) en
bourg (nvçyoç of {h)ç>yoç, burgus),
In den Dictionnaire français-hollandais van J. Kramers Jz.
(Gouda, 1859) — die behalve calembour dier, calembourdiere en
calembouriste, ook een werkwoord calembourder geeft en die, ter
loops, opmerkt: on a nommé le calembour l’esprit de ceux qui
n’en ont pas; men heeft den calembour 't vernuft van den onver-
nuftigen genoemd, — wordt gezegd: »Men leidt het woord af van
een’ duitschen edelman von Calembourg, die zóó slecht fransch
sprak, dat telkens de zotste woordverwisselingen te voorschijn
kwamen ; andere denken aan de italiaansche woorden calamajo
burlare."
Tegen eene afleiding uit de laatstbedoelde taal zou pleiten dat
in verschillende italiaansche dictionnaires (waarin evenwel de
uitdrukking calamajo niet was te vinden) het woord calembour
vertaald wordt met: bisticcio en giuoco di parole, en calembouriste
met chi fa bisticci.
In een drietal door mij geraadpleegde woordenboeken van het
laatst der vorige eeuw heb ik het woord calembour slechts éénmaal
aangetroffen; calembredaine echter nimmer (dit laatste woord
vindt men nu ook nog zeldzaam). In den Dictionnaire des langues
françoise et angloise van J. S. Charrier (oorspronkelijk van
Thomas Nugent), in 1797 te Parijs verschenen, en die anders nog
al uitvoerig is, kwamen de beide voormelde woorden in den
franschen tekst nog niet voor, maar ik vond daarentegen in den
engclschen tekst, achter het woord pun, behalve de vertaling!
quolibet, pointe en jeu de mots, eindelijk ook het woord calem-
bourg, — waaruit tevens blijkt dat de spelling met eene g aan
’t slot, reeds zeer oud is.
den Haag. peek.
J. H. van der Palm knorrig. De levensbeschrijver van onzen
helaas! bijna reeds vergeten van der Palm, de toenmalige predikant
H. P. T. Fockens zegt in zijn werk J. H. van der Palm als bijbel-
Wie mij omtrent dezen persoon nadere bijzonderheden kan verschaffen,
zal mij ten zeersten verplichten.
H. A.
de Rijp. B. z.
Watergeuzen. Hebben de Watergeuzen op hunne zwerftochten
ooit in den top hunner masten een bezem gevoerd, zoo als Tromp
en de Ruyter later hebben gedaan?
EGIDIUS HANSSEN.
OUDHEID-, MUNT- EN PENNINGKUNDE.
Penningkundig Repertorium door mr. J. Dirhs, II, (XXIX, bl. 92).
19. 1458. Het stadhuis te Leuven voltooid. Penning door Wiener
gesneden. Brons.
2Ö. 1480. Als boven te Brussel.
21. v. Mieris I, blz. 99 zegt, dat het »opgestempelde jaartal
1468” op den legpenning door hem blz. 98 afgebeeld, het oudste
is dat hij ooit op eenen Nederlandschen penning gezien heeft. In
de Revue de la Numismatique Belqe 1847 p. 67 - 69 vindt men een
legpenning beschreven van Philips den goeden, met het jaartal
MCCCCLXV (146,5) (bij Dugniolle n°. 151) afgebeeld. pk IY.
22. v. Mieris I, blz. 100—101 plaatst den legpenning blz. 100
(8) op het jaartal 1468 en laat dien slaan bij gelegenheid van
het huwelijk van Karei den Stouten en Margaretha van Engeland
te Damrne (2 Julij 1468) gevierd. De graaf George de Soultraü
iu zijn uitstekend Essai sur la Numismatique Nivernaise (Paris
1854, 8Ü.) heeft op blz. 101 dezen zelfden legpenning afgebeeld
en dien niet aan Karei den Stouten gegeven maar aan Jean de
Bourgogne, dit de Cl-amecy (1464-1491), graaf van Nevers. De
rand (<bordure) van het wapen toch is uit zilver en keel zamenge-
steld. »Ces armes sont exclusivement celles de la branche de Bour-
»gogne - Nevers p. 103—104, Les batons noueux (du revers) de