de Moor op de Spaansche galeien en sneuvelen van Frederik Spi-
nola, broeder van Ambrosius Spinola. Dezen legpenning geeft Bizot,
flg. 40, als een gedenkpenning, doch met verschil van de plaatsing
der schepen en galeien op de Vz. en Kz. Ook is bij hem het jaartal
1603 niet door het wapen van Zeeland gescheiden op de Vz. en
ontbreekt het burgtje van Middelburg op de Kz. Op de Tentoonstelling
van oudheden te Middelburg (Aug.—Sept. 1870), was eene
afbeelding van dien zeestrijd voor het Sluissche gat gevoerd (2 bl.
gr. fok), het portret van Joost de Moor, zijn ijzeren helm en geslachtwapen
(Cat., blz. 21, n°. 141—143). Verg. Gat. Zeeuwsch Gen.
(Oud- en zeldzaamheden), blz. 29, n°. 75.
784. 1604. v. L. II, blz. 11. Legp. op de aanmaning tot eensgezindheid,
als penning voorhanden bij mr. Jer. de Vries Jerz.
en meer bepaald op de geschillen tusschen Haarlem ter eenre en
Leiden en Amsterdam ter andere zijde over den Overtoom aan de
Kostverloren Wetering. Vz. met het wapen van N. Amstel. Bij
Hoogstraten voor f 9.—, als gedenkpenning (volgens van Orden II,
blz. 378) verkocht.
785. 1604, 19 Aug. v: L. II, 12 (3). Sluis ingenomen en tien
galeien veroverd. Als gedenkpenning, zonder zegekrans om het
opschrift. Cat. van Orden, n°. 1204. K. f 0.30. In zilver bij J. H. van
Swinden (1824) f 3.— (groot formaat).
786. 1604, 22 Sept. v. L. II, 15 (2). Op het o vergaan van
Ostende door de Staten Generaal geslagen. In den Navorscher
XXII, blz. 177, leest men de volgende Ordonnantie der Staten
Generaal van 27 Dec. 1605:
Jan Cornelisz. Goutsmith te betalen de somme van 1383 ld.
10 schell. van 40 grooten ’t pondt, over ’t gout eude ’t fatsoen
van de goude kettinge bij hem gemaeckt ende gelevert, ende de
gouden medaille van de veroveringe van Sluys, daermede den Heere
van Haultain (zie v. Loon II, blz. 19) vereert is geworden voor
de extra ördinaris diensten, die denselven dit jaer (1605) ter zee
gedaen en het rencontre dat hij met de Spaensche vlote gehadt heeft.
787. 1604. v. L. II, blz. 23). Op het jaar 1606, bij gelegenheid
van het overlijden te Ysselstein op 5 Maart 1606 van Philips
Graaf van Hohenlo, deelt van Loon eenige levensbijzonderheden
mede van dezen zwager van Prins Maurits, alsmede eenen penning
van 1604 met Philips borstbeeld, wapen en lijf- of wapenspreuk:
Ehre giht Gott. De hoogleeraar C. P. Serrure gaf in de
Revue 1847, p. 80 — 85, een verslag van eene niet in den handel
zijnde uitstekende monographie, getiteld : Münzgeschichte des Hauses
Hohenlohe von dreizehnten bis zum neunzehnten Jahrhundert. Nach
Original-Lrkunden und Münzen verfast von J. Albrevht (Archivaris
van het Hohenlohesche huis, toen assessor te Oehringen) 1846 4°.
X en 98 blz. met gegr. titel eh 6 platen. Aldaar is afgebeeld de
de penning van v. L. II, 23, maar bovendien nog twee andere
ter eere van Philips Graaf van Hohenlohe, waarvan een gesneden
door den knoeier Simon. Ook is in genoemd werkje onder n°. 17
op plaat II een fraaie penning ter eere van Philips Ernst, die ook
in dienst der Staten Generaal was, medegedeeld. Zie Serrure t. a. p ,
p. 83. Igg0 Beide zijn ons onbekend. Wie kan ze ons mede-
deelen ? J) Philips Ernst Graaf van Hohenlohe (Langenburg 2) stierf
in 1628. ; -
- - 788. 1604, 28 Aug. v. L. II, blz. 19. Op den vrede van Spanje
en Engeland. Omschrift bij van Duren, n°. 800 (Lood) anders.
Jacobvs d. g. maginaé) britt. franc etc.
789. (1604). Alleruitvoerigst geëtste of gegraveerde plaat door
Simon de Pas of Passaeus, voorstellende Koning Jacobus van Engeland
met den opgetoomden hoed en omhangen met de ridderorde
van St. Joris. Kz.: Het wapen met het randschrift als bij van
Loon ïl, blz. 2. Cat. J. Laan Willink 1851, n°. 11. Bij de Smeth
n°. 1038 f 3.50 met Simon Passaeus fecit.
0 Van Orden II, blz. 384, zegt nog dat deze penning hem als een zeer
klein stukje, bijna als een muntje voorkwam. (n°. 2?) Hij vermeldt ook den
penning van Simon, f 1832 (in de eerste helft van Maart) te Brussel, oud
82 jaresi. Zie v. d. Chijs, Tijdschrift I, blz. 165, n°. 172. en Revue 1847,
p. 82—84, alwaar de naamlijst der 101 door dezen Franschman, (den leermeester
van M C. de Vries, te Amsterdam) öp speculatie gegraveerde por-
tret(?)penningen. Bovendien graveerde hij nog de Akademische penningen
1815—1830 voor Gent, Luik, Leuven, Groningen, Leiden en Utrecht en dien
op de opening der haven van Middelburg (1817). Hij onderschrijft dien laatsten
met Simon P(oinconneur) du Roi, vlak onder het Hulde van Middelburgs
hooplieden.
s) Niet-Langenberg zooals. t’. Loon II, 23, heeft. Zie H. Grote, Münzstudien
IX, S, 86.