Nassoviae comité arcem guliacensem occupant. Suum quis vindicabant.
Verder gelijk 71 (3).
823. v. L. I, 76. Voorlaatsten regel: Onder den Hollandschen
leeuw, lees: Leeuwarder. Zie n°. 809. Deze van 1608 is misplaatst,
behoort op blz. 42.
824. 1611. Loodje waarop een bedelklep tusschen den naam
Gouda en het jaartal 1611. Afgebeeld bij van Orden en Schinkel,
Bijdragen, pl. 1. n°. 5, met nog een ander n°. 5 van Enkhuizen,
waarop het hoofd van een leproos en L(e)P(rozen)H(uis). V. O. c. s.
zegt t. a. p., blz. 39, dat het toegangloodjes waren »verstrekt aan de
»leprozen, wanneer zij de gestichten verlieten, welke aan de op-
»zigters dier gestichten moesten vertoond worden bij hunne terug-
»komst als een bewijs dat zij daarbij behoorden.” Mij dunkt, deze
zullen die leprozen wel gekend hebben. Neen, het waren bedelloodjes
verstrekt aan de leprozen, die aan de politie enz. moesten vertoond
worden als een bewijs, dat zij tot het leprozen- of lazarushuis
behoorden of tot bedelen geregtigd waren. Vgl. De Oude Tijd,
1869, blz. 381 en onze JVoord-Nederl. Gildepenningen I, blz. 18—20,
pl. II, 13, den (ipermissïe)penning voer de incomendé bedelaers van
Amsterdam.
825. 1611. *I*M*F(ecit) 1611 leest men onder het armstuk,
waarop Aet. 46 van een b.b. van Prins Willem I, gesneden in
perelmoer en omvat, in een- sierlijken gouden rand. Met het
jaartal 1579. Vz. g. L. I, 240 (2). Oat. (Stricker) 19 Dec. 1859,
n°. 3074 f 7. ^an Jan Montfoort?
826. 1611. Vierkante gegraveerde penning. Vz.: Geloof, Hoop
en Liefde; daaronder: Uyt levender jonst. Kz.; Jaques Verbeeck
(Rederijker) Z. 20, Cat. mr. J. van Iddekinge 1862, n°. 229. Vgl.
n°. 838.
827. 1612. v. L. II. 80 (1). Op het volbouwen der Beurs te
Amsterdam. In de Revue 1853 wordt deze fraai gedreven penning
aan Muller toegekend, van wien penningen aldaar (p. 52—62)
beschreven worden. Graaf Nahuys deelde in de Revue 1878, p. 136,
mede, dat hij in het bezit was van een exemplaar, waarop de
kist met koopwaren gemerkt was P. A. F. ') P. van Abeele fecit.
') Ook in de verz. van mr. Jer. de Vries Jerz. met P . A. fc .
De rand droeg dit gegraveerde opschrift: Dr. Dirck Bas, Ridder,
Jacob de Graeff, Pieter Hasselaer, Dr. G er rit Schaep Symonsz. A. 1637,
zijnde de namen der vier burgemeesters in den aanvang van dat jaar.
Vgl. v. Orden II, 406, over een dergelijke penning met gegr. Kz.
van 1654.
828. v. L. II, 80 (2). Over dezen makelaarspenning zie van
Orden II, blz. 406—407 en onze Boord-Nederl. Gildepenningen I,
blz. 86—88 en pl. VI,. 66. Over den tweeden of den controlepen-
ning vermeld bij van Orden, blz. 407, en door ons t. a. p. op
pl. XVI, 173 afgebeeld, zie men nog den Navorscher 1879, blz.
239—240 en 407.
829. 1612 12 April overleed Emanuel van Meteren, oud 76 j.,
3 m. Simon sneed een penning op dit overlijden.
830. 1612. Wijnpenning van Utrecht. Revue 1866, pl. VI (5),
p. 140, n°. 138
: 831. 1614. Ferdinand, A.B. van Luik. Bij v. Loon II, 85 (3)
op 1612. Hiervan bestaan twee varianten, beschreven in de Revue
1857, p. 234, n°. 28—29.
832. (1613.) Ovaal. Ter eere van Prins Maurits. Door den
Neurenburger stempelsnijder: C. Maller of Maler Vz.; B.b. bijna
en fage: in halskraag en harnas, omhangen met een lint of koord
waaraan de penning van St. Joris, de orde van den kouseband
aantoont. Omschrift: Mavriti(vs) Pr. Avr. Co. Nass. Cat. (zeme
liboci) March(io) Ve(rac). Kz.: Een bij den tronk afgesneden oranjeboom
(Willem 1). Daaruit ontspruiten twee welige loten de eene
meer volwassen dan de andere (Prins Maurits en Prins Fredrik
Hendrik). Regts daarvan de leeuw in den hollandschen tuin. Achter
dezer de woorden Leo Belgicus. De belgische leeuw. In den regter klauw
heeft hij het opgeheven zwaard, waarboven men leest: Patrice
Defencio (de verdediging van het vaderland). Met den linker klauw
houdt hij zes pijlen vast. Daaronder leest men Unio ( Vereeniging).
Omschrift: Tandem fit surculus arbor). Allengs wordt het rijsje een
boom. (In de afsnede: cum privi(legio) C(aesaris) Christiaan Maller.)
(Deze werkte van 1604—1652). Hij was een zoon van den stempelsnijder
Valentijn Maler. Zie Revue 1862, pl. V, 9 p. 115 alwaar
Graaf Nahuys, teregt, de aandacht vestigt op de naiviteit in de
would be verklarende doch volstrekt onnoodige bijschriften). Voor