Nederl. Historipenningen, Dl. II, blz. 40 verklaard en afgebeeld.
De penning is van Utrecht, zooals het wapen van dit gewest en
der stad dit aanduidt. Bij gelegenheid, dat ’s Lands Advokaat
Johan van Oldenbarneveld, die het sluiten van een Twaalf jarig
Bestand voorstond, deswege den haat van velen op zich laadde
en daarom eerst zijne hooge bediening neêrlegde, doch op aandrang
der Staten van Holland in 1608 weder hervatte, namen
Amsterdam, Friesland, Overijssel, Groningen en de Ommelanden,
voorts ook Utrecht, er genoegen mede, dat een Bestand getroffen
zou worden, zooals dit dan ook in 1609 geschiedde. Men vertrouwde,
dat God, die het Land dusver in den oorlog behoed had, dit ook
gedurende het Bestand, als er toe besloten wierd, bewaren zou.
Dit is de beteekenis van den penning, uitgedrukt door de latijnsche
omschriften: Non dormit, nee dormiet qui custodit Israël. »Hij, die.
Israël hoedt, slaapt niet en zal niet slapen,” ontleend aan Psalm
CXXl vers 4, luidende volgens de vertaling van v. d. Palm: »Hij
sluimert niet en Hij slaapt niet, de Wachter Israëls!” Hierop doelt.
dan ook de afbeelding op de voorzijde van een Herder, leunende,
op zijnen staf, terwijl, op de keerzijde, eene schaapskudde door
Hemelsch licht bestraald wordt. De penning, gelijk dit van de
meeste legpenningen kan gezegd worden, ^ niet zeldzaam. De
legpenningen komen veel in zilver en koper voor, doch hoogst
zeldzaam in goud.
Amsterdam. j°. de vries jzn.
GESCHIEDENIS DER LETTERKUNDE.
Vrouw van Boemer Visscher. (XXVIII, bl. 599; XXIX, bl. 250.).
Jacobus Scheltema zegt, dat hem uit een briefjen van Tesselschade
van april 1630 gebleken is, dat hare moeder Magdalena heetteen
dat het toen gestorven dochtertjen den naam droeg van hare
moeder die zij niet gekend had. Wij hebben reeds gezien dat
Tesselschades moeder niet Magdalena maar Aefje heette, en dat
zij die moeder wel degelijk gekend heeft; want Tesselschade is
boren in 1598 en Aefjeu Jans is overleden in 1619,
g e sc h ied e n is . 455
zijnen goeden geconfisqueert tot proffijte vande K. M. ofte zijnen
officier: soe is geordenneert bijden Bailliu ende Gerichte der
stede vanden Brielle achteruolgeude de voors. condempnacie als
dat de voors. Dymtnen Ariensze gebannen zal wesen vut de
voors. stede vanden Brielle ende Heerlicheijt van Voorne achter-
uolgende tvoors. placcaet, te wesen vut de voors. stede ende
Heerlicheijt van Voorne tusschen d’t ende auont voor der zonnen
onderganek, vpde verbuerte van zijn lijff ende goet.”
Ten slotte wensch ik hier nog een paar bescheiden uit het
jaar 1527 mede te deelen, die betrekking hebben op hetzelfde
onderwerp. Het eerste, waaruit blijkt, dat, als men iemand beschuldigde,
zonder het te kunnen bewijzen, zulks niet ongestraft
bleef, is gepubliceerd den 14 Mei 1527 en geldt een’ reeds door
mij genoemden persoon. Het luidt aldus:
»Alzoe Cornelis Maertsze de messemaecker hem zeluen ontgaen
heeft van onergeseijt ende angeseijt te hebben Trijn Pieter Har-
rent vaers huijsvrouwe, hoe dat zij geweest is den derden paesch-
dach lestleden tzijnen huijsse, aldaer dezelue Trijn geseijc zoude
hebben, dat zij vrouwen weet, die geseijt hadden dat Maria de
moeder Goids nijet beter en zoude wesen dan auder vrouwen
twelck is geblasphemeert eude blasphemye gesproecken tegens de
moeder Goids; ende alzoe de voors. Cornelis Maertsze tzelue nijet
en heeft connen goet doen, waermaecken ende bewijsen ouer de
voors. I r jjn : soe is de zelue Cornelis gecondempneert in een boete
van XX £ Hollants ende correctie. Ende der oorrectien angaende,
soe is geordonneert bijden Bailliu, Burgemeesters ende Gerechte
der stede vanden Brielle, dat de voors. Corneds Maertsze gaen
zal vp saeterdach eerstcommende, tsmorgens, alsmen vp onser
lieuer Vrouwe misse luijt, binnen der kereke vanden Briel voor
onser vrouwen choer in linnen cleederen, bloetshoofts, baruoets,
hebbende een keersse van eën half pont was wegende in zijn
handt, ende vallen aldaer vp zijn knijen voor tzelue choer, ende
hoeren de misse van onser vrouwe vp zijn knijen al vuijt, mitter
bafnende keersse inde handt. Dat gedaen wesende, zal de voors.
Cornelis commen in manieren, voeren verhaelt, vpder stede hups
in gebanner vierschaere, ende bidden aldaer den voors. Bailliu
ende Gerechte om verghiffenisse van zijn misdaet. Dat gedaen