Raad (Consilium Privatum) die de Landvoogdes der Nederlanden
Maria bijstaat in Brussel. Den 22 Mei 1543 wordt bij lid van
den Hoogen Raad van Meehelen. In 1544 Comes Palatinus en
krijgt zitting in ’s Keizers Raad. Den 7 Jan. 1549 wordt hij Voorzitter
van het Consilium privatum, zegelbewaarder ridder en in
April 1549 Kanselier van Philips, den zoon van keizer Karei V.
In plaats van Joannes a S. Mauritio wordt hy in 1553 Voorzitter
van den Staatsraad. Gehuwd in 1543 (Granvellano faciente) met
Jacqueline Dumant, doch weduwnaar geworden in 1552 en geene
kinderen uit dit huwelijk hebbende, belet hem niets om zich in
1556 tot Coadjutor van Lucas Jblunich, den abt der schatrijke abdij
van St. Bavo te Gent te doen benoemen. Ook koning Philips geeft
hem in 1556 zitting in den Staatsraad. Nadat Lucas Mimiek (18 Jan.
1562) was overleden, doet Viglius (3 Febr. 1562) zijnen plegtigen
intogt in Gent; maar eerst na zijne wijding in October 1562 tot
priester door den kardinaal Granvelle kan hij de eerste mis vieren.
Hij ontvangt van dezen het regt om den abtszegen uit te spreken
en mijter en staf te voeren. Intusschen was hij in Junij 1556
nog Kanselier van de orde van het Gulden Vlies geworden. In
1563 (Aug. ?), na het vertrek van Granvelle (13 Maart 1563), ontvangt
Viglius het diploma en den hoed van het apostolische pro-
notariaat. Als priester, voorzitter van een wereldlijk collegie te
zijn, begint hem nu te bekruipen. Ook om redenen van gezondheid
vraagt hij in het laatst van 1564 zijn ontslag. Kort daarna
(sub Kalend. Jan. 1565) wordt hij door eene beroerte getroffen,
doch hoewel Viglius, op het einde van 1565, vermeldt, dat hij uit
’s konings brieven verneemt, dat Karei Tysenach hem als Voorzitter
van den Geheimen Raad zal opvolgén en hij de betrekking
(dignitas Consiliarii Status) zal behouden, zoo teekent hy eerst op
28 Jan. 1569 aan, dat Karei Tysenach, uit Spanje komende, hem
als Voorzitter van den Geheimen Raad is opgevolgd; alsmede dat
hij Voorzitter van den Staatsraad bleef en den titel en bezoldiging
van lid van den Geheimen Raad behield. Den 19 Oct. 1569 rigt
hij in Leuven het naar hem genoemde Collegium op. In April 1573
schrijft hij, dat hij sedert lang huiszittende is door ziekte zonder
hoop op herstel of geschikt tot behandeling van zaken. Den 13 April
1575 vraagt hy zijn ontslag als Voorzitter van den Staatsraad,
doch te vergeefs, want op den 14 Sept. 1576 leest men: In vincula
rapitur cum Consilio Status. Viglius overleed den 8 Mei 1577 te
Brussel.
Bij vergelijking van sommige der opgenoemde jaartallen met
die voorkomende op de by van Loon afgebeelde penningen ter
eere van Viglius ah Aytta geslagen, zal men daarin geene overeenkomst
bespeuren, in dien zin, dat het jaartal daarop voorkomende
overeenstemt met dat van den aanvang of het verkrijgen van de
daarop vermelde waardigheid. Zoo vindt men op de penningen
van Viglius met den titel van J{vris) D(trivsgve) I){pctor) (y. L.
I, blz. 43) de jaartallen 1568 en 1571, terwijl Viglius reeds sedert
8 Mei 1529 doctor in de beide regten was. Ook de daarop voorkomende
aanwijzingen van Viglius ouderdom kloppen niet altijd
geheel; b. v. op den penning I, blz. 43 (1) staat Aet. LXV en
1571, op dien van I, blz. 56 (1) staat Aet. LXI1 en 1568,
terwijl, het geboortejaar van Viglius 1507 (19 October) zijnde,
65 |jp 1507 = 1572 en 62 -f- 1507 =: 1569 had moeten zijn. Misschien
zit dit verschil in den Hofstijl, Stilus Curiae, die het nieuwe
jaar met Paschen (tot 1 Januarij 1576) deed beginnen *), of komt
het daarvan, dat alle cijfers op de penningen van Viglius voorkomende
niet daarop in den stempel zijn gesneden en dus afge-
drukt zijn, maar na de stempeling van den penning daarin gesneden
of afzonderlijk gestempeld zijn.
Van Loon volgende vinden wy:
A. Als Praeses.
384, 385. I, blz. 42, 1—2. Twee penningjes met het omschrift:
Viglivs Zviehemvs Praeses Z. N°. 1 met 1561 wordt gewoonlyk als
een legpenning gecatalogiseerd, soms ook de kleinere n°. 2, maar
’) Zie mr. J . Minnema B uma in zijne Bijdrage tot de Geschiedenis van het Dijk-
regt in Friesland, Leeuwarden XS55, blz. 96—99 (3), die verwijst naar de
Paaschtafel van Huydecoper (Melis Stoke, 1772, Dl. I, blz. 331) en de gewig-
tige opmerking maakt, dat Hoynck bij de uitgave der brieven van Viglius
(die als in Brussel wonende den Hofstijl volgde) dit vergat, zoodat alle vóór
Paschen geschreven brieven één ja a r te vroeg in de volgorde staan. Zouden
al onze historieschrijvers dit wel opgemerkt hebben? Wij betwijfelen zulks
en vestigen daarop de aandacht ter oplossing van gewaande verschillen.