maar vau Friesland en geslagen te Leeuwarden, zoo als blijkt uit
het Leeuwarder muntteeken, de klimmende leeuw. De hopende
leeuwen van Jtriesland zijn getongd, die van West-Friesland zien
en face den beschouwer aan. Eindelijk zijn de Friesche leeuwen
omgeven door zeven blokken (de Zeven Wouden als derde kwartier
want Ooster- en Westergo, de beide eerste, worden door de leeuwen
afgebeeld), terwijl de West-Friesche leeuwen slechts door vijf blokken
zijn omgeven, Wie kan ons een exemplaar van den legpenning
van 1608 É | L. II, blz. 42) met Saule bezorgen?
809. v. L. II, blz. 43 en 76. Als boven. Dergelijke legpenningen
met Concordia Frisiae libertas als 808 (v. L. II, 42). Deze plaatjes
zijn bij van Loon misplaatst. Dat van blz. 43 behoort op blz. 76
en vice versa te staan.
810. 1608. Ter eere van Prins Maurits, als v. L. II, 20, maar
grooter door G. d’Assignies gesneden en met 1608 ter zijde
van den Oranjeboom. P. Smidt van Gelder, n°. 1624, 30 w. De
Roye, n°. 1079. Z. ƒ 3.25 met een ringetje. F. Orden II, blz. 383
op 1605 vermeldt zulks ook. Hij verwijst naar Bijlage, n°. 2.
Waar? of is deze Bijlage door het onvoltooid blijven (uit gebrek
aan debiet) van het Tweede Deel van het Tijdschrift voor Penningkunde
niet gedrukt?
811. Penningen op het twaalfjarig bestand van 9 April 1609 v. L. II,
46. Vergelijk Nijhoff, Bijdragen, N. Eeeks II, 3, blz. 195.
§5 812. 1609. v. L. II. 46 (3). Deventer penning. In de Overijsselsche
Alm. van 1855, blz. 41, leest men: waarschijnlijk als vereenigings-
penning aan dezen en genen rondgedeeld. De stempel daarvan is
den 8 Febr. 1645, na den dood van den muntmeester JoJian
Wijntgens uit de muntmeesterswerkplaats genomen en ingetrokken.
Madai, n°. 4837, noemt het dus verkeerd ein sehr rarer Doppelthaler.
Hij haalt aan Kohier, P. XXI, pag. 209.
813. 1609. v. L. II, 46 (5). Penning of leg penning (?) Zie
daarover v. Orden, II, 392, met het * wapen van .Melchior
Wijntgis (nu Wintgens). Zie over dezen Overijss. Almanak 1855,
blz. 111-112.
814. 1609. v. L. II, 52. Penning door Philips II en de Landvoogdes
Margaretha geschonken, 91 % w. 2. Veel kleiner z. j. Mm. 43,
Z. 51, bij 't Hooft, n°. 447.
815. Z. j. v. L. II, 53. Ambassadeurs-penningen 1,3. Bij Bom
1873, blz. 191, n°. 4533, kleiner. Z. 78. v. L. II, 53(1) als tus-
schen formaat bij P. Smidt van Gelder, n°. 1644.
816. v. L. II, 53 (2). Bij Bom t. a. p., n°. 4534, boven: een
roosje en geen sterretje — de Roye, n°. 1096. Iets kleiner dan
v. L. II, 53 (2) bij ’t Hooft, n°. 448.
817. v. L. II, 52 (3). Bij Bom t. a p., n°. 4535. Iets grooter.
818. Z. j. Bij de Roye, n°. 1237. Gedenkp., veel overeenkomende
met den Ambassadeursp. Yz.: De Hollandsche Leeuw. Discordia
Maximae de la buntur. Kz.: De wapens als Kz. blz. 53 Concordia
res parvae crescunt, alsmede met cum priv. en de kroonen boven
de wapens alle gelijk Bizot, blz. 137, n°. (4). alwaar deze penning
ook op het bestand van Utrecht (1623) geslagen wordt opgegeven.
Mm. 35. K. f 0.60 = Bom 1873, blz. 191, n°. 4596. K. P. Smidt
van Gelder, n°. 1839. Lood.
819. Z. j. v. Loon II, 55. Op den gelukkigen toestand van
Nederland bij het sluiten van het bestand. Zie de breede aant
van v. Orden II, blz. 396—398. De penning is van Caspar Wijntges.
Zie Overijss. Alm. 1855, blz. 110—111 (2). Met 1617 bij P. Smidt
van Gelder, n°. 1648. Z. 62 w. Met 1622 ald. n°. 1649. Z. 31.
Bij Noot-Kagel met 1617, n°. 290. Z, 56 en = n°. 291 met
1622. Z. 57. Een roode lelie op een gouden veld is het wapen
der familie Wintgens. Overijss, Alm, 1855, blz. 114. Zie ook van
Loon II, blz. 99 en 112.
820. v. L. II, 55. (Cornelis Matelief in 1603 naar O. I. gezonden)
1609, 23 Maart. De O. I. Comp. vereert Corn. Matelief een
gouden keten met penning daaraan enz. vau ƒ1200 waarde {Navor-
scher X, blz. 181).
821. 1609. 15 Maart overleed Johan Willem, Hertog van Gulik
(v. L. II, 59). Bij J. van Dam DWz., n°. 1351. Yierk. zilv. penn.
Yergel. Kohier, Th. X, S. 217. (Nu bij mr. Jer. de Vries Jerz.)
Z. ƒ 9.25.
822. 1610. 2 Sept. v. L. II, 71 (3). Overgave der stad Gulik
aan Prins Maurits. Bij de Roye, n°. 1116, met C. Priv. Gap. op
de Yz. Z. Bij Salm, n°. 784. Zvg. 11, op de Yz. in plaats van
Jvl. Cap. C. Privi. Caf. en op de Kz.: Brandenburgensis et Neo
burgicus princeps die 2 Septembris Anni 1610 adjvtore Mavritio