.zijne huisvrouw Anna Cobel. Dit zeldzaam stukje werd bij de Roije
onder n°. 97 voor ƒ 8 in 1863 verkocht (v. Duren, 1865, n°. 107
(zilver) en afgebeeld in de Revue, 1873, p. 545 door Camille Picqué,
als een onuitgegeven penning van Janus Secundus ter eere van
zijnen broeder en schoonzuster. Zie aldaar p. 544—555.
99. Bij Westhoff n°. 102 komt op 1530 voor een zilv. gedenkp.
van 30 wigtjes, met B.b. van Karei V. K.z. Borstbeeld van Hoijer,
graaf van Mansfeld, »vermoedelijk bij gelegenheid der Krooning
van Karei V te Bologna (v. M. II, 320) geslagen”. Over dien graaf
verwijst de Cat. naar v. Mieris II, 74.
100. 1530. Het bij v. Mieris II, 340(1) afgebeeld stukje is door
hem ontleend aan een Muntbeeldenaar bij Joost Lambrecht te Gent
in 1552 gedrukt.
101. 1530 .Maarten Luther. Vz. Borstb. Doctor Martinvs + Lvthe-
n-s -j- propheta -f- germanicvs. MDXXX. Kz. Zinnebeeldige voorstelling
v. d. H. Doop met Christus sanctificavit ecclesiam svam. Oat
Jamieson-Feijens 1870, n°. 88 Mm. 45 Zilver. 22.
102. 103. 1530. In dit jaar stierf Margaretha van Oostenrijk,
Gouvernante der Nederlanden. Jouvenel sneed in deze eeuw twee
bronzen penningen op dit overlijden in grootte verschillende. De
kleinste Mm. 35.')
104. 1531—1577. Zilveren penning van Margaretha van Brede-
rode, abdis van Thorn. afgebeeld door A. J. B. de Roije vanWichen
n zijn werkje getiteld: Benige Middeleeuwsche munten, noodmunten
en zeldzame penningen, beschreven en a f geheeld. Nijmegen 1847, bl. 29.
Vz. De besnijdenis van het kind Jezus. Daaronder een wapenschild
met een êénhoofdigen arend * 2), randschrift: Margajretha\ v{an) Bredje-
rode'i Abdis d. w. f. s. Thorn3). Keerzijde: De aanbidding der
*) Cat. Noot-Nagel n°. 55.
2) De Roije t. a, p. en v. d. Chijs, De Munten van de leenen van Braband en*.
Haarlem 1862, geven geene aanduiding voor dezen éénhoofdigen arend (ook op de
Thornsche munt (30 st.) pl. XVII (9) enz. voorkomende. Is het het wapen van
Thorn als Rijksstift? of van MargarotWs moeder Anna van Nuenaar?
3) De Roije geeft geene aanvulling van de letters achter abdis — d. w. f. s. te
vinden bij v. d. Chijs t. a. p. bl. 205, zijnde: abdis des wereldlijken frien stifls
Thorn, ook in het latijn, b. v. op pl. XVII, n°. i l , op den fraaien daalder als:
ab/batissa/ fvnd!ationis\ se/cvlaris/ en op n°. 20, pl. XVIII nog vollediger, als:
li/berael imperialis/ Jvndjationisj voorkomende. i
Wijzen. Daaronder het wapenschild van Brederode, zijnde een klimmende
leeuw, voorzien van een lambel. Omschrift: Ui. is. gebaren.
der. vns. al. heft. verlost.
105. Het onder n°. 104 zoo even beschreven penningje komt ook
voor met eene k.z. waarop men alleen in het veld leest: X - j-X
Wer in God vertroud der werd niet to schanden werden. Revue 1876,
pl. VI (13) p. 26—28. Hiervan bestaan twee variëteiten. (Zie Revue
1878, p. 68).
106. Vz. Als n°. 104—105, maar in het veld. Die X wet X
is dvrch Moisen X gegevin X die X erlosing X dvrch d ie gehorte
vnd X Hden Christi. Revue 1878, pl. I n°. 2.
107. Vz. Als n°. 104—106, maar in het veld: Wer X W X
Goth X vertrovt X der X werdt X X dio schanden X werden
X Revue 1878, pl. I, n°. 3 en de ophelderingen van graaf Nahuys 1.1
p. 60—62.
108. 1532: v. Mieris IIt blz. 360. De t. a. p. afgebeelde penning
ter eere van Adolf van Bourgonje, Heer van Beveren, meenen
C. P. Serrure (Revue V, p. 121) en Pinchart 1.1. p. 8, aan
Michiel Mercator, hoewel niét met zekerheid, te mogen toekennen.
109. 1532. In W. J. de Voogt’s Aanteekeningen, blz. 10, komt
deze post voor: Nijmegen. Den Proest van Cleeff vereerd tot een
lijffnisse eijn golde penynck van XXV golde gelresche Rijders, den
Ryder ad XXV stuv. brab. = 62 g. X stuv.
110. Ook op 1533. Aldaar: »ene golde penynck werdt weseude
Lil g. 1 st. 1 / oort, en
111. Item: den muynt geselle van den pennynek to mynte ge-
schenckt XVII stuv. (t. a. p. bl. 11) en
112. 1535 36 luidt h et: Laten maecken ene golde penynck enz.
113. In een brief van 18 Maart 1871 gaf (wijlen) W. J. de
Vooqt ons kennis van het bestaan ? of althans van het vermelden
van eenen penning van 1533 op den Nijmeegschen rechtsgeleerden
Frans Craneverd? (De naam is onduidelijk.)
114. 1533. Reeds bij n°. 92 en-98 hebben wij gesproken van
de stempelsnykunst van Janus Secundus, die dan ook met een
medaillon of penning in de hand als voortbrengsel van zijnen
arbeid is afgebeeld. De hoogleeraar P. Bosscha maakt, zegt
Kist (v. d. Chijs, Tijdschrift I, blz. 308) in zijne Dissertatio de