l ! il:
i )"45
( i ) Schol.
inus
Cbron.
vaiiVricslfül.
68i.
( i l Ub.
Emmii
H ilt Fri-
fiæ fol. 9-S-
(1) gevorderd tegen den zin van ’ sLands
Staaten enGemeente, welken toonden»dat
hec gebied aan de W ed uw e van den overieeden
Graaf, als de naafte, behoorde.
Naauwlyks was G raa f Jan hierover te
vreede, en d e W ed uw e a a n ’t roer der
Regeeringe gefteld, o f nieuwe zwaarig-
heden deeden zich op wegens den H ervorraden
Godsdienft, v.^elke by ’ c leeven
van G raa f Enno ilappelyk ingevoerd, en
naa zynen dood door Graaf Jan hevig be-
ftreeden was; maar de Wed uwe van Enno
Anna van Oldenbu rg, eene verftan-
dige en Godvrugtige V ro uw , befcherm-
de niet alleen die G e z in d h e id , maar
kweek te en planctede zelve yverig voort,
door de hulp van Jan van L a fco en andere
Geleerde en vroome mannen, welken
op eene zagte w y z e , door kracht van reden
en een voorbeeldlyk leeven, veel op
die van ’c Pausdom en op de Herdoopers
Wonnen, tot dat de Landvoogdes der
Nederlanden, verneemende door hec py-
nigen van eenige Hollandfche Herdoo-
peren, dat ’er veele hunner Gezindheid ,
die uit Nederland waren gebannen, zich
te Emden onthieiden,uit ’s Keizers naam
eenen fcherpen brief (z) aan de Graavin-
ne van Ooftvriesland fchreef, haar en de
Raaden en Regeerders met misdaad van
gefchonde H oogh e id , over ’t herbergen
der gebannene Herdooperen, befchuldigende,
begeerende, onder hardebedrei- I5'4>
gingen, datmen de zelven terftond zou-"“ “ *
de uitjaagen.
De Ooftvriezen, hierdoor bekommerd
geworden, maakten ftraks een plakkaat
tegen de Wederdoopers en diergelyke
Gezindheden, het welke ook de welmee-
nenden van den Hervormden Godsdienft
ontruftre,en inzonderheid aan van L a fco
groote moeite verfchafte; omdatmen hem
tot Algemeenen Opziender der Hervormde
üoftvriesfche Kerke ve rk oozen , en
thans hec onderzoeken der befchüldigden
opgeiegd hadt. Hierenboven wierdt h y ,
om zynen yver tegen de Roomfche Kerk
en ’t vlugt en uit L o v e n , ’c z y door G raa f
Jan o f andere Grooten , wier gebreken
hy moogelyk getroffen h ad t, zoo verdagc
gemaakt by de Landvoogdes Maria, datmen
hem door valfche getuigenis met
meineedigheid en oproerige (3 )aanflagcn ub;
b etigtte,om hem hierdoor uic Ooftvries-
land te verjaagen; maar van L a fco
deedigde z ich , in tegenwoordigheid der
Graavinne en Staaten des L an d s , tot genoegen
van eenen ied er, en droeg zich
zo o uitmuntend in ’c beftier der H ervormde
Ooft vriesfche K e rk e ,en in zynen
overigen Ieevensloop,gelyk men in ’t vervolg
zal bevinden, dat ter zyner gedachtenisfe
de twee volgende penningen gemaakt
zyn.
f l ) M-A'
damiVitæ
Theolog.
pag. 19-
(i) Brandt
Hirt- det
Reform.
1. deelin
’t byvoeg*
fei pag.
CD 31.
r. Dees, uic een aanzienlyk geflacht in Pooien ( i ) gefprooten, v/as door Zwinglius in de
Heilige Schriften onderweezen, en dus tot het Hervormde Geloof overgekoomen, wor- '
deude, om zyne befcheidene verdraagzaamheid en zyn groot verftand in ’t ftuk van den
Godsdienft, boven anderen gepreezen, leerende, datmen in elkanderen eenige verfchillen,
die den grondflag van den Godsdienft niet onder den voet wierpen, dulden, en de zelven
aan het oordeel der Heilige Schriften toetfen moeft ; ja , wyl de menfchen als by trappen
tot eene volmaakter kennis der waarheid opklimmen , beweerde (2 ) hy, datmen zich binnen
geene menfchlyke befluiten of formulieren konde bepaalen ; wandt gelyk wy fommige
zaaken beter verftonden dan onze Voorouders, zoo können onze Naakoomelingen ook nog
meer dan wy door den Heiligen Geeft verliehe worden ; hec welke ik hier kortlyk heb willen
aanroeren, om zyne bekwaamheid tot hec Leeraarfchap der Kriftelyke Kerke , die hy
niet alleen in Ooftvriesland , maar in laatere dagen ook in Engeland, Deenmarke en Duitsland
geftigt heeft, te melden ; door welk gedrag hy zoo grooten roem verwierf , datmen
hem deeze penningen, tot een alcydduurend gedenkceken van eere heeft toegewyd. Op
den eerften, eene penningplaat, wordc zyn afbeeldfel en die omfchrifc gevonden;
JO H A N N E S A L A S C O . Æ T a t i s L V I . A n n o D O m i n i lyyy.
JAN VAN LASCO. ZTNS OUDERDOMS LVI. IN T JAAR
DES HEEREN lyyy.
De tweede draagt op de voorzyde het zelve borftftuk, in kleiner omtrek, en zonder letterzoom
; maar op de keerzyde dit opfchrifc ;
IO A N N E S A L A S C O P O L O N U S , R E L IG IO N I S C H R I S T IA -
NÆ A P U D P O L O N O S P R O M O T O R . O B I IT ANno
Æ T a t i s y p .
JAN VAN LASCO EEN POOL, BEVORDERAAR VAN DEN,
KRISTELTKEN GODSDIENST BT DE POOLEN. STIERE
IN T JAAR is6o. ZTNS OUDERDOMS S9-
h i '' - I
I. De e s ,
D o o r ’t befchermen van den H e r vormden
Godsdienft raakten de Ooftvriezen
in geweldigen haat by den Ke izer
. zulks het geding tegen die van
Groeninge over de Scheepvaart op de
Eems ten H o v e hangende . dp hoe
klaare bewyzen gegrond . echter tot
hun naadeel wierdt uitgeweezen. en . dew
ylze zich op ’s R y k s Gerechtskamer
beriepen. vergramde de Keizer dermaate
. dat hy . niet om ’t verfchil van
den Godsdienft . zoo hy z e id e . maar
om hunne ongehoorzaamheid en op-
roerigheid, g e b o o d t . dat de Ooftvriezen
voortaan' in alle zyne Nederlanden
(5) Scho- C 3 ) Rhip vyfentwintig Kac"
t™ religuldens, en van de waaren den twin-
vanvricsi. tigftcn penning voor toi zouden betaa-
MiSj. jen_ gebod w ie rd t ,
door de groote voorneemens met welk
e de Keizer toen bezwangerd g in g ,
wat gemaatigd. 'Wandt zyne Majefteit
was middelerwylen van Brugge vertrokken
, met voorneemen (4) om een L e g
e r . tot het dwingen der Vorften en
Stenden van den Hervormden Godsdienft
in Du iis land . op de been te
brengen, en , dewyl hy tot dit oogmerk
veel gelds noodig h a d t , beg af hy zich
naar Antwerpe , om het zelve door
beede o f leening te verkrygen.
De K e iz e r , deeze zaaken zoo heimelyk
ais moogelyk was befteld hebbende
, nam den eerften ( 5 ) van Wintermaand
de reis aan n a a r ’s Hertogenbos,
daar zyne Majefteit den vierden dier
maand ( 5 ) binnen trad t, gevolgd van
verfcheidene H ertog en, Graaven , Bisfehoppen
, met tweeduizend paerden
en meer dan tweehonderd muilezels,
H h X die
(*1 Mc'.
M. du Bellay
foL
öii.
van Chrift.
Sterniee
MS.
(6) Befchryving
van ’sHer-
togenbos
doorüur
pag. 14.
IH I : I,
iia’h