
"Jfl
1 ' l!
l i . m
I Vj<
A n i A S P E t E N VAN ZY D E .
V. ilo e gefchiedt dit afhaspelen ?
A. Zeer fcbielyk en op eene zeer konilige
w y z e , door twee Lieden. Een Man o f
anders eene Vrouw , ilaat vóór eenen bak ,
met warm water gevuld , en van onder
met vuur voorzien , waarin z y eenige
Doppen werpt , die z y met ' eenen boen-
;!cr daarin fopt , aan welken de daarop
io/qaandc Draad van elken Dop als
; bly ft hangen.“ 'W i l z y eenen D ra ad ,
t' ü;.'f dik , hebben , dan necmt z y twaalf
Via de aan den boender hängende Draaden
, en fteekt die door het ftaalen Oog-
je van den vóór haar ftaanden Haspel ,
die , door den beroemden v a u c a n s o n uitgevonden
, zo toegefteld is , dat de Draaden
op den Haspel“, dien een fterk Meis-
je zeer gezwind rond draait , zieh altyd
kruisfen , ’ t welk allernoodzaakeJykst is ,
om de warme Draaden , aan welken veel
gom z it , zo lang van elkander te houden
, tot dat z y droogen , waarna een
Keerftok' de Draaden kruiswyze op den
Haspel brengt , in dier' voege , dat die
vierenzeventigmaal rond loopt , eer de eene
Draad den anderen kan raaken. Gefchiedt
dii ; hy kan dan niet op den anderen
klee ven , w y l hy reeds opgedroogd is,
D e Vrouw , . vóór den waterbak Ilaande,
past op den loop der Dtaaden , terwyl
' ’ ■ ' ' 'hei „
AFHÁSPEI . E N VAN Z Y D E ,
het Meisje den HaspeX omciraait zo fnel
z y maar kan. Breekt er één der Draaden ,
o f loopt er één ten einde ; de eerfte ze t
weer een anderen aan,, zo fch ie ly k , dat
men het naauwiyks zien kan , terwyl de
Haspel b ly ft omgaan. Dus kan m en , op
ééjien dag , ' ten minsten voor twintig guB
dens Zyde afhaspelen , o f eenen draad
van omtrent agtmaal honderd duizend v o e ten
krygen.
V. Zo veel werks en nuts kan dan één
Diertje doen.
A. Laat hier de Jonkvrouwen , laat ons
denken , dat we onze fchoonfte Kleederen
, door de verwonderlyke beftelling van
onzen goedercieren Schepper , aan qenen
Worm te danken hebben, ; en dat de be-
roemde ■ Engelfche Droppelen , zo nuttig
tot verfterking der Zenuwen , een aftrek-
lel van deszelfs Zyde zyn. Het eerfte
mag ons eene nederigheid , wanneer w y
deftig zyn uitgedoscht , inboezemen ; beiden
behooren ons met waare dankbaarheid
jegens onzen Geever te bezielen.
V. Dat we nu tot de b y e n overgaan ,
z e vallen my in gedachten op ft gezigt
van die Korven.
A. Gy leidt my tot eene groote ta a k ,
waarvan g y denkelyk wel iets znlt gelee-
feen o f gehoord hebben , dat U ftoifc ge-
^ 5 noeg
J
A
m t iii
:l£
ii
:.-Ä| h
Í B
""wlf n \
i h