
5 ä-ä- 3 \ : Mi
i
M M'! : >' J
k | I X ' '
I ‘'*y^35
3 1 Ö R A D E R D I E R T J ES .
voortaan , in het onderzoek' der W a ter
Infeélen , op eigen’ wieken dryven ____
Er is hier een Raderdiertje (g y het ook
met het Microscoop zien) dat veele maan-
den , wat zeg ik ! dat wel twee jaaren ,
en mogelyk noch langer ( ’t geen g y na-
fpooren kunt) buiten het Water , zo droog
ais íto f , in wezen kan blyven , in weiken
ílaat het klootrond van gedaante is ,
■ ’ t grooter dan een zandkorrel , zondeí
' . ' van leven. Wordt h e t , zo lang daar-
, in ’ t water geworpen, dan geeft h e t ,
hinnen een half uur, tekenen van beweeging;
het draait rond , rekt zieh uit , krygt de
gedaante van eene leevende maade , íleekt
binnen weinige minuuten zyne radertjes u l t ,
(waar van het zynen naam draagt) zwemt
door ’ t water om voedfel te zoeken , o f
ze t zieh ergens met zynen ilaart vast en
beweegt zyne radertjes zo , dat het voed-
iel daardoor aan hetzelve toevloeit.
.V , W a t zegt g y ? Diertjes mec rade-
ren !
A. Ja I Aan hun Hoofd komen , boven
mt , een, paar ronde doorfchynende
werktuigen , gejykende naar Räderen , w e lken
^ bet aärtige Diertje zeer fnel rond
draait, hoe weet men niec. En dac vreem-
der IS , deeze Diertjes kunnen ze in- en
Uittrekkep ; doch . z y draaien ze niet ialtyd
r a D E R D I E R T J E S v ' 217
tyd längs, denzelfden weg : want , ' na
eene lange poos , die omgevoerd te hebben
naar deezen , wenden z y die naar geenen
kant , o f zy houden fchielyk op , ea
draaien anders om. De Tanden der Rädertq
jes fchynen regelmatig te itaan op gelyke
afitanden : maar de gedaante verändert ,
naar maate dezelven min o f meer zyn uitgebreid
, denkelyk naar ’ t welgevallen van'
het Diertje , o f naar de omitandighedea
der zaake : doch , op de minite bewee-
ging in ’ c water , haalen z y de Radertjes
zodanig in , dat ze met geen oog
meer te zien zyn. Ik ontdekte ze , eer
ik wist , dat ze ooit van iemant waren
opgemerkt , leerende daarna , dat men
ze ook aantrefc en in Regenwater , ’ t welk
eenigen tyd in eene looden gooc heefp ilil
geftaan , en in een ilymig zetfel van hetzelve.
V . Hoe zyn deeze Diertjes daarin gekomen
?
, A. De Wind o f de Regen moet z e daarin
gebragt hebben : een bewys , dat de
Lucht* zelve bewoond is , het. welk het
denkbeeld van de Groothejd der - Scheppinge
zeer begunftigt , - en ons . zo veel
booger gedachten van onzen Maaker doet
yormen. *
V . Ik kan , niet begrypen , waarom de
O s Wam
:, 1'