
r f r , ii I I ;
■“ 7 i , J F
ri i; "
fS"! ■
j i»
i‘A
} I
3 5 4 m i d d e l t e g e n d e m u s s c h e n .
om er in te hangen , en daardoor de
kleine roovende Vogeltjes van de rypende
Vruchten a f te houden , gelyk ik U heb
aangeraaden ( I I . Deel bl. 30 5 .) zo heb
•J" daartoe witte gaaren Draaden , die
un fchielyk in ft oog vallen , gebruikt,
let dat gevolg , dat ik dan alle myne
»iersfen behoude. Dit middel gebruik ik
rok vroeg in ft Voorjaar , als de Mus-
;hen ( waartoe z y dikwyls genegen z y n )
,0 myne Aalbezieboomen aanvallen, en
de Knoppen afpikken , waardoor men
an de Vrucht beroofd wordt. Geen eene
dürft er dan aan komen ; doch , wanneer
d e K n o p p e n da arna uitgewasfen ea
deeze Vruchten gezet zyn , knip ik er
de Draaden met eene fchaar a f , om de
Bladeren en ,VrRohten geen hinder toe te
brengen. Van deeze kleine moeite trek ik
dus veele voordeelen.
V . Nu doet gy my met meer aandagts
letten op het oneindig Verfchil , welk de
Schepper gemaakt heeft in de opgenoemde
Boomen ! ------ Ik heb ze te. vooren gezien
; ik heb het verfehil opgemerkt ; ik
heb den eenen Appel en Peer boven den
anderen wegens den fmaak gefteld ; maar
niet verder g ed a ch t ...............
A. Dan z y t gy noch niet ter halver
wege gekomen ! G y moet lets ziende ,
wac
wat het ook z y , altoos denken : „ hoedanig
is de aart van het geen ik onder
myne oogen kryg ; waar toe dient het ;
waar fchuilt hier de Wysheid , waar de
Goedheid van mynen Formeerder ? ” Ik verzekere
Ü , en , my dunkt , g y hebt
reeds genoeg geleerd , dat die twee Volmaaktheden
van God altoos in de gefchaapen’
dingen duidelyk te zien zyn , o f z y
fchuilen onder een dekfel , ’ t welk w y
moeten wegneemen , ora ze te ^ vinden.
V. Als ik dan , iets ziende , altoos dus
moet denken , help verder het dekfel van
myne oogen tillen , , en leer my , waar
Gods Wysheid en Goedheid in zo veele
Vruchtboomen fchuilen.
A. Ik zal hier het dekfel van de oogen
myns waarden Leerhngs gaarne afligten !
G y ziet , dat het Menschlyk Vernuft geleerd
heeft , de traage en luie Boomen
door het fnoeimes tot vruchtbaarheid te
dwingen , hoewel eenige weinigen dat niet
willen verdraagen — dat men in jonge
Boomen niet alleen het weelderige hout
moet korten ; maar zelfs den bloesfem er
van moet wegdoen. m o s e s heeft den Israeliten
gebooden in de drie eerfle jaaren
geen ooft van de Vruchtboomen te eeten. Lev,
XIX. 23—27.
V . Vreemde W e t ! Zal ik z e in eenen
Z 2 . rang
'■q Í
4 mlA-M--
’ (Ii'1