
i f fñ'-^
\w:.
i
'áV
I
! • i f t i i.
'it ?
1 ■/
t ' f
IS .. f1l
f' ‘f
5.2
de vylende ; tanden afknaagen , verteeren j
en dat z y door die fpyze , ' waarin wy niet
denken, zouden , eenig voedfel te. zitten
gevoed worden. Wanneer z y . geen eeten
hebben , tasten z y hunne Kokertjes aan. ,
en ftoppen de gaatjes , die z y uitgegee-
ten hebben , met de korrels van hunnen
afgang ' toe , op dat het huisje zo lang
digt blyve , , als him mogelyk is. . Z a l h e t
eng leevend Worrapje eindelyk van flaat
veränderen , het geen het vooraf g e v o e lt ,
en :een; Uiltje worden , om in eene ruB
mer lucht te le e v e n ; , dan ,fluit f het de
beide openingen van het Kokertje .toe ,
en , na tien o f twaalf dagén , komt er
een verzilverd grys Uiltje uit té voorfchyn.
O m ' een korfeftondig geluk eh genot van
de. goederen ■ Cenes; godloozen. uit te beeiden
, leende men oud'tyds hiervan een Zin-
beeid. Hy bouwt' zyn huis: als. eene Motte.
Job X X V I I . i8. Deeze Uiltjes zyn zo
teér , dat ze Coor den zagt aánraakenden
vinger verbryzeld worden. Voorheen is dit
o o k . al- : opgeteerkt , en ; daardm ■ als eene
fraaie gelykeais in een Dichtituk , gebruikt ,
om naamelyk de ydelheid van.,’s Menfchen
kragt , , fchoonheid en goederen., „wanneer
de hand van God dezelven aanräakti, a f ; te
inaalen.- Gy doet -zyne.' bevalligheid '.frtälten
d k erne. Mom. Pf. X X X IX . f2. 'Men vindt
ook
ook Motten op Planten , en in het W a ter
, die zeer fraaie Kokertjes voor zieh
maaken uit dé vliezen der Gewasfen — -
In deeze Schepping is dan ook verfcheidenheid.
■ V . Hoe weinig vermoedde ik zo veele
verwonderlyke dingen van de veragte M o tten
te zullen hooren 1 Zekerlyk , gy opent
my al verder de oogen , om de Wonderen
des Allerhoogilen te vinden , waar
ik ze anders nimmer gezogt zou hebben !
A. Daar ziet gy al weer een ander
In fed van eene verwonderlyke fchopn heid ,
en tevens van. een vreemd maakfel , uit
de daar liggende ' Boekdn körnende , in
welken het zieh veelal ophoudt, en daaro,m
de BOEKwoRM geheeten wordt. • Ik wil het
onbefchaadigd vangen , hoewel er .veel konst
toe behoort. . , . . Daar heb ik het Ei-
lieve ! bezie eens deeze zes poocjes, met
welken het zo fnel als a artig, met horten
en: ilooten , lo o p t : bezie deeze drie hoorns
aan den ilaart : bezie die dünne doorfchynende
fchubben , welken , de ilraalep
des lichts terug ftuitende, het . Dierfje f verzilverd
, o f bedekc met de fynile paarl-
koleur doet fchynen -— Haar loopt egn
ander Diertje , tegen den muur o p j .in de
Geneeskunde hoog 'geacht , waarvoor egtet
veele ohverilandige ■ Lieden i bang, zyn. Een
D 3 Mensch ,
:-i -äf
, 1