
á
■ f:
ii¡
¡ y i
I X : ,
1 4 * ' X
I 'ti
t'ft': !
I í
y ' . .
a,i! x:
i i'i
heel over dit ftukje Zeewier heen gegroeid,
0 welk een fraai netwerk ! Welke lang-
werpige Ceilen , o f hoe zal: ik hec noe-
'aen ! z y mqeten uw oog-bekooren.
, Waar zyn de Bewooners van deeze
AMpes en wie zal ons derzelver Huis-
belchryven ?
fen heeft -er Veelvoeten in. gezien.’
' noemt z e flujtra piloja , • met door-
" j= : die , van deezen zyn afgeftoo-
1 / a .zitten er duizenden , Jaat my zeg-
, ‘milliQmen , op> - ééne Wierplant onzer
Zuiderzee , hoe veele millioenen bevat dan
deeze wyde Waterpias ; hoe veel meer
de groote Opeaan ! : Waar is de E n g e l ,
die z e zal kunnen teilen , die het oneindig
, Verftand en de Magt des grooten
Scheppers in deezen, ons zal kunnen/«itleg-
gen ! '
V . Indien g y , by eene vernieuwde befchouwing
zodanig getroffen z y t over deez
e Wonderen in de Z e e , hoe moet ik
p i e t , die z e nu voor de eerftemaal, z i e ,
aangedapn zyn ? Z o ik nooit opgetogenheid
kende , voorzeker nu weet ik , wat z e
js. En fchuilen dan hier zulke ongedach-
te Wonderen , nimmer wil ik dan meer
■vraagen : waarom kunt g y befluiten deeze
ftukjes Zeewier te bewaaren ? Ik wil nimmer
.vergeeten . deeze fchoone ftallooze rykdomdoramen
, die onze Zee bevat. . . . Doch
welk eene onverwagte donkerheid komt er
cp , nu wy deeze dingen bezien ? Welk
een gedruis hoor ik daar buiten ?
A. Laat ons naarbuiten gaan , om het
wél te onderzoeken. . .■. . Geen w on d e r ,
dat g y Duisternis en Gedruis hebt opge-
merkc. D e Zon heeft zieh agter die op-
’ komende zwarte Wolken verborgen ; de
Boomen ruisfchen ; een Wervelwind dryft
zand en fto f voort , hy voert de Boom-
bladerén rondom ons heen ; de fchuwe
Dieren zoeken fchuilplaatzen ; de Vogelen
fladderen e n , vlugten in de Boomen en
onder myn dak ; de Velden worden ver«
laaten ; een Onweder komt er op ! . . . .
Laat ons wat verder gaan , om het bui*
ten deeze Boomen , die ons het v r y gezigt
beneemen , te befchouwen.
V . Verder gaan ?
A. Waarom niet ? Zie dat grootsch Gezigt
! D e Donkerheid wordt hoe langer
te grooter. Van verre , hoort g y duidelyk
het d o f geluid van den aannaderenden romraelenden
Donder. Daar ziet gy reeds eene
Blixemftraal den zwarten Hemel doorkruisfen.
We lk een heilzaam oproer ! We lk
eene nuttige ontfteltenis in de Natuur !
VVelk een majeftueusch Schouwtoneel ! —
yerwonder U hier over het Alvermogen
P 4 des t I