
de zwoele Zuidewindjes rondom ü inet ver-
kwikkingen fpeelen ; j a , wanneer de gan-
fche Natuur zieh met haare Schoonheden
rondom ü legert , en alle uwe zinnen met
betoverende bevalligheden aandoet. Overal
woont hier de bchaaglyke weltevredenheid !
V . Uwe bekoorlyke Inleiding doet myn
hart aan 1 Het is gereed , om nieuwe Ondcr-
■tyyzingen te ontvangen! Dan , welken zpllen
31U de eerllen zyn ? W a t fchict er noch
o v e r , om my dieper in te leiden in de
fchoone kennis der Scheppinge ?
A . Genoeg ! Maar, w y l w y o n s , van den
aanvang onzer Zamenfpraaken a f , aan geene
Orde gebenden hebben , noch konden binden
j welke anders van de Befchouwers
der Natuur altoos in acht genomen w o r d t ,
voornaamlyk van hun , die niet anders
doen dan groote Lysten van D ie ren , V o g e len
, en Visfchen maaken , welken wel niet
geheel z o n d e r nuttigheid zyn , hoewel' men
yerder behoort te gaan, omdat de bloote
Naamen der Schepfelen , de enkele fchikkingen
in Rangen weinig baaten , als men
zieh niet tevens to e le g t , om den aart ,
oogmerken , en voordeelen dier gefchaa-
pen’ dingen te veritaan, dezelven ons ten
nutte te maaken , en alzo ten laatilen op
te klimmen to t de aanbidding des eeuwi-
gen Scheppers ; ik herhaale, w y l w y on§ *
■ van
van den aanvang onzer Zamenfpraaken a f ,
aan geene Orde gebenden hebben , willen
w y ons noch niet aan eenen band laaten leg-
gen , en het b ly ft ons dus onve rfchillig,
waarmede w y beginnen. Laat ons dan he-
den wehr naar buiten gaan ; ongezogt zal
zieh w e r decze o f geene ftoffe aan onze
Befchouwing aanbieden.
V . Ik vo lg gewillig uwe leiding! Dan ,•
le t intusfchen eens , hoe itil de gantfche
Natuur is , hoe lie flyk , hoe v ro ly k ! Geen
Windje waait hier buiten in den H o f ! Ib
h o o r e , behalven den zang der V o g e le n ,
n ie t s , • niets dan een G e fn o r , een Gebrom
, dunkt ’ my.
A. Dit komt van de vliegende Infeften^,
van welken w y thans kunnen fpreeken.
W a t behoeven w y toch naar eene andere
ftoffe lang te zoeken : ik dacht w e l , dat
er zieh eene , ongezogt , zou öpdoen.
Daar w y dan van dezelven noch niet gehan-
deld hebben , laat ons nu daaraan beginnen.
V . Ik ben er gereed t o e ! D a n , wat
BOemt gy INSECTEN?
A . D it w o o rd , afkomftig uit ’ t L a ty n ,
ge e ft men aan die d i e r t j e s , welken men
anders g e k o r v e n e n h e e t, om dat hunne
lichaamen ■ infnydingen, kerven o f ringen
fcfbben, die . in elkander fch jeten, o f
A 4 aaß