
i i
Ui ?
V-|r
j i"
I*
F i : ’.jál 1 * i"
258 L O O P D E R S A P P E N .
deren krygt , te verwen , o f Planten in
allerJeie geverwde Vögten te Jaaten groeien ,
■en dan met een Microscoop op alles acht
- “ ven , wanneer men mogelyk dit diep
/ . ii ontdekken zal _— Intusfchen is
de groei der Boomen en der Planten zo
s,.:/r der opmerkinge waardig , dat de wy-
OB het oog er niet van afkeerde. V<m
/A ll Boom , zeide hy , ak hy afgehouwen
A/dt , is er verwagting , dat hy hem nog
~e: veränderen , en zyne fcheute niet zal.
ophouden. Indien zyn wortel in de aarde
veroudert , en zyn ßam in het ß o f verßerft 3
Hy zal van de reuke der wateren weder uit-
Jprtiiten , en zal eenen tak maaken , gelyk
eene Plant. X IV . 7— p.
V. Ik herinner my , gisceren avond ge-
zjen te hebben, toen gy Kropfaia in uwen
Tum affneedt , dat er geen wateragtig
Vo gt , maar eene dikke witte Melk uit
den doorgefneeden flronk droop.
A. G y hebt dit wél opgemerkt , en'
zult het ook in meer andere Planten ,
vooral in de WoJfsmelk (Efula) , ontdek-
ken. D it vogt is niets dan Water ; doch
met Olien en Zouten vermengd , en door
de Plant gekookt , heeft het de gedaante
van Melk gekreegen. D e Drakenboom-ftort
een rood , en de ftinkende Gouw een geel
vo g t uit ; de oorzaak is dezelfde.
V. Veiw
a t e r v o o r p l a n t e n . 2 6 9
V . Vermits de Plant geen Hart , g e lyk
de Mensch heeft , ’ f welk het Bloed
omvoert ; wat voert dan toch in haar de
Sappen , die in de plaats van Bloed zyn ,
op en neder ?
A . Verfcheiden’ dingen heeft de wyze
Schepper daartoe verordend ; naamelyk de
Beweeging des W in d s , de Verandering van
Hette en, Koude , de BeTchyning der Zon ,
de Zamentrekking der Vaten , en de .Uitwaasfeming
zelve. Dit werk gaat fchiely-
ker toe door zo veele middelen , dan gy
mogelyk denkt , by voorbeeld , in eenen
W^yngaard van vyfentwintig voeten kjimt
het Sap , in den tyd van twee uuren ,
tot boven toe.
V . Elk Plantje , en vooral elke groote
Boom , moet dan zeer veel vogts noodig
hebben ?
A. Edn Takje van de Plant , Kruis en.
munt geheeten , (om nu maar edn voor-.
beeid te noemen) dat vyftien greinen groeien
zal , heeft daartoe noodig tWee duizend
twee honderd en agtenvyftig greinen W a ters
; en , hoewel er zyn , die wat min«
der vereifchen , zyn er weer anderen ,
die noch veel meer noodig hebben.
V. Waarom zegt gy my dit zo naauwkeurig
?
A. Om U de wysheid van den God
4er
j; 1 p
IX "ft
' h i "
I
' %