
li«/
king der Lichtftraalen , gebeurt het , dat
de groene Koleur der Planten tot eene on-
gelooflyke hoogte ftygt. Meer dan eens heb
ik dit in myn’ H o f , voor eenen korten
tyd , zo fraai en fterk vernomen , dat
) "den , welken ik , opzettelyk , daarby
: om dit Wonder te zien , naauwiyks
: relooven , dat het dezelfde Plan-
Len. Daag het konftigfte Pencee!
' Í ' den ftoutften* Schilder u i t ', om zo
el verfchillend Groen a f te maalen ,
als g y overal in de geheele Schepping
getekend ziet.
V . Als ik deeze Gewasfen aanzie , verwonder
ik m y over den fchoonen g l a n s
hunner Bladeren.
A. Deeze Glans is een waar Vernis ,
o f een regt verwonderlyk , fyn , glad ,
doorfchynend ^ glanzig , witagtig Vlies ,
dat de vieefchige zelfftandigheid der Bladeren
, welke altoos van eene d o f groene
koleur , nu lichter dan donkerer , i s , bedekt
, waarvan de fchoone luister der Bladeren
voortkomt. Men kan dit barsagtig
Vernis o f Vlies in het water niet fmel-
ten , dewyl de w y ze God dit gefchikt h e e f t ,
deels om het Blad tegens het water van
buiten te bewaaren , deeis om te beletten,
dat de goede Sappen door de uitwaasfeming
niet verlooren gaan. Zoudt g y dit Vernis ,
en
en die twee fchoone Oogmerken des grooten
Scheppers hier wel vermoed hebben ?;
V. Hoe kon ik ze vermoed \hebben }
Ik heb zelfs nooit gedacht , waarom d®
Schepper de Bladeren gi'oen vormde ~
Dan , waartoe dienen de w o r t e l e n ?
A. A l weer eene nieuwe wysheid ! deels
om de Plant o f den Boom te doen vase
ftaan in de aarde , deels om diea voedfel
te geeven uit den grond. Het is intusfchen
zeer. opmerkelyk , dat de Wortelen
in Planten en hooge Boomen , waaraan
veel gelegen is , langer zyn , dan die vaa
anderen , welken ons min, noodig zyn :
ook dat z e alien zeer fpits uitloopen , om
diep in den grond in te dringen , en. door
hunne fyne hairbuisjes het vo g t uit den
grond te kunnen inneemen.
V. Komt dan de g r o e i der Planten, a l-
leen door ’t voedfel van den Grood ?
A. W y zien de Planten groeien , eh
egter verftaat men de w y ze daarvan' noch
niet. Ik heb groote Boomen op zwaars
Muuren zien wasfen , waäruit men be-
ftuiten moet , dat z y al het voedfel niet
uic de aarde trekken: en dewyl, men in de
■ Planten aarde , z o u t , water , olie , lucht
en vuur v in d t, .mbeten z y zeker het eene
uit de Lucht , en hec ander uit de aarde
haalen ; doch de Aarde op eenen ou-
R 2 den
■
I ' - I