
C.»
I
I : 'ff*
; S
I.M
»'M
'■ J.Ä
s.ff
i i
V
I x ' i
'FV
I t‘’•í^'í
i~ *‘*-
M
! "
I m i V
P 13 ( '
l'l 5».J ,
I x i
Ik -I
II
i
X/|
■I ;
het Vogt ter voedinge gemakkelyker er in
zou kunnen trekken.
y . Zo leidt gy my ongevoelig tot de
Nuttigheid der Waterplanten , zekerlyk ,
om , na de bewondering over de Vereheidenheid
, nu derzelver v o o r d e e l e n t c
fcc q» opmerken , en daarna myne dank-
X;; gen aan den Gevcr van zo veel
/ . , te betaalen ?
’t Is my l ie f , dat gy myn oog-
r :jrk zo wél vat ! Gy moet egter niet
denken , dat ik de Nuttigheid van alle
Waterplanten wil aanftippen , dan zpu .ik
buiten myn beilek treeden. Zo gy lust
hebt tot dit byzonder fluk , gy^ kunt het
zelf onder "handen neemen , en gy zult
andere Planten in Rivieren , anderen in
ítilítaande Wateren vinden : eenigen zullen
uw oog door haare fchoone bloemen vermaaken
; anderen. U uit den wortel het
allerbeste Maagmiddel, of de heerlykite gift
tegen Zenuwtrekkingcn en andere kwaalen
aanbieden ; en , wanneer gy fommigen onnut
voor U oordeelt , dan zult gy ze
den Vogelen, em Visfchen tot Voedfel,
den Infqdten tot woonplaatzen of ter fpyze
zien. dienen.
V. Welke keurt gy de allernuttigile Wa-
terplant ?
A. Dit onderzoek zou ons ie verre van
, mys
myn oogmerk afleiden. Ik wil egter wei
eene noemen , die wy , als eenen byzonderen
zege'n voor ons Vaderland , moeten
aanmerken. Ik meen het r i e t , dat
zo overvloedig van zelf , om zo te fpree«
jken , op duizend plaatzen onzes Lands
groeit , daar het , vooral in Vaarten van
moeragtige gronden , de Oevers tegen ’c
afflaan en tegen het' uitkolken wonderlyk
behoedt : dat daarna , in den Winter ver-
dord, en afgefneeden , tot het dekken van
Huizen wordt verkogt ; terwyl de wortel
blyft ftaan , op zynen tyd weer uit-
fchiet , en dus alle jaaren een nieuw gewas
levert. Wel is waar, dat Rietendaken aan
gevaar vän brand onderworpen zyn ; doch
zy overtreffen de Pannendaken daarin , dat
zy ons , des Zomers , meer koelte in de
Huizen , en ’s Winters meer warmte geeven.
V. Tot wät einde dienen toch de zeep
l a n t e n ? I
A. Zeer veelen geeven voedfel aan Vis.
fchen en Infeften , of laacen hun to e ,
daarop hunne wooningen te bouwen. Da
w i e r p l a n t onzer Zuider- en Noordzee ,
van welke »men onderfcheiden’ foorten telt,
is eene der voornaamften , waarin men
eenen Godlyken Geever aanftonds ontdek-
ken kan , alzo z y ons tot drie gebruiken
y 3
tf
' X. Í. Sil
i I-
■'i'X-
"Í .
fi . .
|X ! ;
Hix *
0 '
t
*, ' t u s
' iS, :
’■ X'.