Mà '
i i o A L G E M E E N E
de overige IcJen zyn bruin-graauw, en
de voorlte niec zwarte ringeEjes omgeevcn.
De Spritim aan beide geiliicliren
zyn eveneens, en hairvorraig, ¿7/^^.330.
Rups, {de z'Ujarte hairlge,') mct whtevlakken
in de gcdaantevan klaverblaad-
' jes ver der d^ benevens haare verandering
tot in een NaelnvUnder der tweede
Clasfe, I. 407. Deze Rups is aan
de lieidebezien-riruilt te vinden in de
inaand July. Haare grootile lengte zal
nietvcel boven een duini 7.-jxi,ald. 407.
D e Kop is niet veel kleiner. dan de overige
leden, en blinkend zwart van Icoleur.
Voor aan denzdven befpeurt men
een volraaakten driehoek, door eene
Witte liiiie gefonneerd •• maar alle de
overige ledenliebben eene fluvveel-zvfarte
grondverwe. Op den aden ring, van
den Kop af, ftaat cene verheve, van
vooren verdeelde, hoög-kaneel-roode
"ilak ; en van den Kop af, tot aan her
acbtercinde der Rupfe, loopt van onder
e n , ter wederzyde längs den buik ,
eene fchoone roode linie. Boven deze
roode linie ilaan, op ieder zyde, 9
uitneeraend fchOone witte vlakken, elke
van deze uit 3 aan elkander liggende
knopjes derwyze te zatnen gelleld, dac
ze, gevoegelyk, by een wit klaverblad
vergeleken können worden. De 8 paar
Pootin, zo wel de 6 paar Jphze, als de
•10 fioinpe, zyn zwart van koleur. Haar
Spinzel is wi'-graauwaebtig en doorzich-
Eigi en de Fop is blinkcnd-bruin van
koleur, zynde van vooren aan den Kop,
met een paar körte hoekige fpitzen, en
van achteren mct een verdeeld flaartpunt
voorzien. In de niaand Mai van hec
volgcnde jaar komt daaruit de FUnder
voort,' Wiens grondverwe lielder-graauw
3s, achterlyfm^i às-Ondervìeugeh
cn JBovenviengels is aschgraauw, ald.
408. Her dikffe deel der Paoten is niet
graauwe bairtjes, en de overige leden zyn
met zwarte reepjes bezet. De Spriesen
zyn aan beide geilachten hairvormig en
diin, aU. 409. •
Rups, {de zwarte, ßyfbairige:;) meiden
geelen ruggeßnep , benevens baars
verandering tot in een Naihtvlinder
der tweede Clasfe^ I. 409. enz. De
Eieren dezer_ rupfe zyn paerel-rond eti
gcelachtig. De Mosdiftel is haare aangenaamlle
fpys, en zy is, in haare volkomen
grootte, ruim if duim lang;
hebbende een geel-bruinen Kop., van
vooren iets plat, cn zwarte Oogen. De
grondverwe des Lyfs is ganseh zwartbrnin,
en over het raiddeii van den Rüg
loopt in de lengte, van den Kop af tot
aan den ftaart der rupfe, een oranje-gcele
ftreep. Aan beide zyden is icder ring
met helder-blaauwe, ovaal-ronde en
zwart geboorde knopjes bezet, welke
rondom met lange- ityve, en zwarte
hairen begroeid zyn. Alle de Pootea
zyn zwart-bruin. In den Herfll beginn
ze zieh tot de verandering te ichikken.
Zy krtiipt op den grond onder de ftruiken,
beiltiitende zieh aldaar in een doorzichtig,
graauw en eiervormig Spinzel,
waar onder zy haare zwarte hairen mengt,
en verändert eenige dagen daarna in eene
Pop, ald. 4II. Deze is in het begin
rood-bruin van koleur, maar wordt naderhand
dof-zwart; en aan derzelver Aehterlyf
ziet men, ter wederzyde van de
ringen, oranje-geele Spiegclpunten. Zy
blyft den wintcr over liggen, en in het
volgende voorjaar komt 'er de NachtvUnmr
uit voort. Deszelfs Loven- en
ondervleugels hebben eene ganseh witte
grondverwe, die in beide raet veele
zwarte punten als befprenkeld is; welke
van onderfcheide grootte zyn, zonder
erde.
Ii
' B L A D W Y Z E ' R .
orde, en in de bovenvleugels nier.itivu^
dijrcr, d?n In de ondervleu;!;eIs ftaan.
Hec flompe Voorlyf is cok wit, maar
vah eenigzins in 'c geelachcige; maar
het dikke JchierlyfhuQi i , op de bovenvlakce,
eene hoog Oraiije geele koleur,
uicgenomen het lantl^e lid, dat weder
wirachtig is. De cndervlakte van het
/ j i / i s ganseh wir, en met 2 reien zwar»
te vlakken vercierd. De Sprieten^ Oogen
(;x\ Pooitn zyn zwart; maar de bovenfchsnkeh
oranje-geel,' ald. 412.
Klipsy {de zivarikoppige^ vaal-hruine.,')
2ie Zwartkoppige, vaal hruine Kitp$.
Rupfen, dat 'er menigmaal RupfenQr\ andere
¡'Formen op den fneeuw gevonden
of oncdekt zyn, ii eene bekende zaak;
doch het gevoelen, als of deze fchepzclen
met den regen of fneeuw van den
Hemel gevaljcn, of door een fterken
wind uii; het eene land in \ ander overgevoerd
waren, kan men geenszins toeßemmen.
Niemand heefc ze ooic met
den regen zien nedervallen, I. 564. En
alle inieiflen weecen zodanii>,e fchuilplaaczen
op te zoeken, waarin ze voor gevaaren,
en dus 00k voor 't geweld des
Winds, beveiiigd zyn; en zy weeten
• zieh met hunne Pooten zo vaH: te houden,
dac ze niet zeer ligt van hunne
plaats afgeuikt können worden. In den
Sneeuw worden gsten gezien, daar de
Hupfen uirgekroopen waren, ald. 565.
D'it ze zieh 's winters menigvuldig op
den fneeuw laaten zien, heefc geene
vremde grond-oorzaak, warahet gefchiedt
niec, dan wanneer de aarde, ecr ze bevrieft,
mei dikken Ineeuw bedekt wordt.
Deze fneeuw verwart hec l;nd meer,
dan dat hy her verkoelt. Geheurt hec
dan, dat het Weer zagt en ontlaatendis,
zo ontwaakcn, by 'lodaniglang aanhoudend
wterjdc Wormen onder den ineeuw,
door de wärmte, iiit hunnen ilaap; en,
hongerig zynde, worden ze op dezewyze
uit de aarde ¡iclokr, en kruipen by
menigte op de bovenvlakte, ald^ 566.
Rupfen , Qcbadelyke daar door worden
alleen zodanige foorten vcrftaan ,
welke riet ilechrs veel ilerker, dan andere
, vermenigvuldigen, maar zieh 00k
van dergelykegewaiTen ¿-eneeren, Wellie
of tot onderhoiid vtin menfchcn en vee
ganseh noodzaaklyk, of ten minfle van
eene byzondere nuctigheid zyn. Debuitengemeene
fterke vermeerderingvan zo-
. danige fchepzelen blyfc imusfcben de
voornaamfle grond van hunne fchadelykheid,
I. 306. enz.
Rtipfen-jaager^ is een fchoon-groene cn
goud-blinkende Kever^ die een walgelyken
flank van zieh geeft, en zo wel
de Rupfen zelve, als de Poppen ombrengt,
I. 195.
Rupsje der JVoudheide, (het uitneemend
cierlyke groen- en wH gejchakeerde^
IV. 63. enz. Haare grootte beloopc
weinig meer, dan een duim. De rtompe
en ronde Kop is blinkend, blaauwachtig
groen ; maar alle de leden van
het lyf zyn doorgaan'de geel-groen van
koleur. Aan ieder derzelven, den hals
alleen uirgezonderd, ziet men overdwnrs
5 ftompe verhoogde hoekfpiczen, waar
van elke uit eene vierhoekige piramide
beftaat. Deze hebben, na den Koptoe,
een heldcr-geel, of geelachtig wit, ca
na achteren een donker- of zwarc-groen;
wairby de 5 verhoogde hoekfpitzeneven
zo veele reien van fcherp toeloopende,
helder en donker cevlakte buitjes uit-
•ffiaaken, die zieh over de ganfche Riips
uirrtrekken. Haare Pooten hebben eene
gToene koleur doch de 6 voorfte
klaatvopGotcn z^n iets <^onkerer, dan
de ßornpe^ aid^ 64 De Pop is fc < on
X heldtT
w
¡1
H .1