r ' í 1
ij.iäp
i
• i
• i
•'ï
=54
de Dennen- en Pynboomen, zo weUan
derzelver nagelen, als fcborfe, gevonden,
A L G E M E E N E
a d 178. De grondverwe zyner
iovemlakts is meellal donker-bruin ;
maar op de buitenlle bruine bezoomine
volgt er een breede, helder-okergeele
lireep, die dooralle de ^vleugekn^m
loopr. In dezen feeep ziec men, in de
2 bowmUagekn, 2 ronde zwarte Oog-
Ipiegels, welke in het midden een wicten
ihp liebben. Aan de mdenlakte
zyn deze vkugeh, zo wel in 't heldere,
aïs donkere gedeeke van den grond,
overdwars, met veele zwarte, tedereen
aflleekende ftreepjesdoorioogen, en met
nog dikkere donkere linien bezoomd.
Uok ontdeki men hier in den bovenvltus
d , m den okei^eelen ilreep, fléchis
. Oogfpiegel, en zelden aan zomniigen
den tvveeden, aU. 180.
Woiid-vlmder, (de groóte bruine,-) heiomude
m de eerfîe Clajfe der Dagzyner
4 vleugelen heeft eene flechte bruine,
maariets hdderei- gronjvcrwc. ald
151. doch de ongeiyk breede dwarsftreep,
welke door de 4 vleugelen loopt,
BWit. De Bovenvleugels hebben van
vooren, van de inleding af, tôt aaij de
plaats, daar de bruine grond eindigt,
eenen, hoewel niet zeer breeden, okergeelen
rand, wellce met veele dwarspunten
befprenkeld is. In de ruimte flaat
eene groóte donkere oogvlak, met een
wit punt in 'r midden ; en daar achter
vveder een witte ftrcep, met eene ins-^e-
Jyks donkere, doch »eel kleiner rlak.
Aile 4 in vleugelen z-jn, aan den buitenrand,
met zo veele fcherpe fpitzeti
voorzien, hoewel van ongelyke leugte,
als 'er aderen in befpeurd worden; waar
tegen de heldere rand-bezooming ontbreekt.
Het geheele Lyf is bruin, de
beide Oùgen zyn groen, en de beide
kolfjes aan de Sprieten meellal okergeel.
Het gedeeke van den grond der
ondervlakte, 't welk meer, dan de helft
der vleugelen, van de inleding afgerekend,
beflaat, en in 'c bruine donkerbruin
gevlamd is, heeft in de Toorfle
vleugelen twee, en in de achterften eene
Witte vlak. Daarbenevens is de breede
dwarsftreep hier insgelyks wit, inzonderheid
in den bovenvleugel ; waarin
00k hier, even als op de boveBvlakte,
de ronde en donkere oogvlak met het
witte middelpunt gezien wordt, llaande
in een groot wit, doch zwart bezoomd
veld. De overige helder-bruine grond
dezer vleugelen, vooral áic àer Ôndervleagelen,
is fraai met onregelmaatige
donkere dwarsftreepen en punten van
verlchillende grootte en vomi vercierd.
De s paar lange Pooten, en de beide
korte voorpooten zonder klaauwen zyn
helderer, dan het haii-ig Lyf, en als
. okergeel, ald. 15 a.
Wmhandelzo wordt het zo genoenide
IVynbarel, f wandelende blad in Moravie
genoemd, IV. 67.
Wynrups , {de met 2 oogfpiegeh vercier.
de^ zie befchreeven by Flinder, (de
/ chootie, met roozenrood gevlakte ondervleugels
fronkendeJ)
Wynßok-rups, (degroote,) met een Haan
en fpiegek, benevens haare ver andoring
tot in een NachtvUnder der
eerße Clasfe, I. 145. enz. De grootte
en dikte dezer Wynilok-rupfe gaat
die der gewoone groote Rupfen zo ver
te boven, dat men dezelve, ze nooit te
vooren gezien hebbende, eer voor een
Veld-ilak, dan voor eene Rups zoude
aanzien ; te meer, daar ze zieh ook ,
•gelyk eene Ilak, kan iiitrekken en in-
•krimpen, ald. 145. Zy wordt op de
gecle
b l a d w y z e r .
geele Virginifche Wederik, en op de
groote roode Wederik gevonden. Onder
deze foort van rupfen treft men zeer
ongelyke Gezullers aan; nademaal men
doorgaans drieörleie in koleur onderfcheide
foorten uit een broedzel van eene
moeder ziet hervoortkomen. Zommige
zyii donker- of zwart-bruin; aid. 14g.
andere zyn beider- of geelachiig-bruin;
en nog andere zyn fchoon helder-groen
van koleur. Desniettegeniiaande zyn
nogtans de Vlinders, uit alle deze (borten
van wynftok-rupfen voortkomende ,
aan elkander gelyk. Onder de helderbruinen
engroenen, waaruit doorgaans
wyfjes-vlinders gebooren worden, vindt
nien er zommige, die meer dan 4
duimen lang zyn, als ze uitgerekt zitten,
ald. 147. De Kop der zwartormne
rupfe is roodachtig-graauw. Van
den Kop af tot aan de laatlle fpiegelvlak
ziet men, wederzyds, een breeden en
verheven vleeschverwigen llrsep of
wrong; boven welken tuiTchen de 2
voorfte fpiegels, aan beide de zyden,
eenige heldere ftreepjes zyn. Da JSuii:
IS ter wederzyde in de lengte met okergeelepunten
befprenkeld, die van verre
maar een etikelen ftreep fchynen uit te
maaken. leder ring heeft, van buiten
aan elke zyde, eene dof-zwarte nitgetande
vlak, en over den rüg loopt een
Itreep van diezelfde koleur. De uroene
Rups heeft even zulke zydevlakken en
zodamgen ruggeflireep, uit welken
laatiten , over de 4 voorfte ringen, eene
tedere zwarte linie loopt tot aan den
Kop toe. In deze groene foort ziet
men, ter wederzyde, de net gefchikte
5>piegelpunten zeer duidelyk. Op den
laatilen ring ziet men, aan ieder zyde ,
eengeelflreepje, dat, na het hoorntje
ichmns opvvaarts loopende, tulTchen de
a zwarte flreepen beflooten is. De
Rups, wier grondverwe helder-bruin\%,
die flechts hier en daar in 't oker-geele
verdwynt, heeft geene andere, dan
oker-geele flreepen. Van de laatfte
Spiegel-vlak af loopt er, wederzyds,
zodanig een breede ftreep totaandefpits
van 't hoorntje. Uit dezen zyde ftreep
zyn op alle de ringen oker-geele flreepen
fchuins na vooren getoogen , en de
inkervingen of verdiepingen der leden,
als mede de flaartklep, hebben insgelyks
zulke heldere of oker-geele boordzels.
De Buik is op de ganfche ondervlakte
met ontelbaare kleine wratjes bezet ,
ald. 148. By haare aanJlaTOde verandering
bereidt zy haare legerftede vlak
onder het kruid, Ofden Wynltok, waarvan
zy haar voedzel genuttigd heeft.
Eenige kruipen alleen onder de bladeren
of flruikjes; andere maaken holen
in de aarde; doch beide maaken ze een
dun, wydgatig, bruin, Sfinzel ora en
Over zieh heen. In dit Spinzel blyven
ze dan nog volkomen 8 dagon ligeen
waarnaa zy in eene Pop veranderen. Het
voorfte deel van dezelve is zwartachtiggraauw;
maar het achterfle deel is helder
roodachtig-bruin van koleur, enmet
ontelbaare donker-bruine puntjes of flippen
befprenkeld. De verdiepingen tusfchen
de ringen van 't acbterlyf zyn
helder-graauw; en het ßaartje is hoornachtig
of zeer hard , hebbende eene
zwart-graauwe koleur. Rondom het lyf
«aan, aan de zyde van eenige leden,
Imalle zwarte reepjes, die uit loutere
flippen te zamen gefteld fchynen, ald.
149- Deze Pop blyft den winter door-
^ans Over liggen, en dikwyls komt 'er
al in t begin van May de Vlinder uitte
yoorfchyn. De grondverwe van deszelfs
tyj en hovenleugelen is geelachtig olyfbruin.