l o d
A L G E M E E N B L A D W Y Z E R .
üooten, cn met körte Oter-gede hairtjes
begroeiJ. De Oogm zvn i!,root en
blinkend, ald. lo. De Spriaen zyn
klein, met ko'te kolfjes. Heib.rfifluk
is roiidom den buiteorand cierJyk be^
zoomd. De 2 i^oorlb Pooten zyn met
eenige groDte Ipitzen of doornen, in 'e
midden, gewapend, ald. 11.
Neushaorn-licver, Qde zeer groote, en
met 3 hoornen voorzien zynäs,") welke
anders 00k Täuadj volass , of de
VLIEGESDE St iür gememd zaordi, II.
16. enz. Deze draagt op zyn lOip een
vooruitliaanden en krom geboogeni/oor»,
aan 'c einde in 2 fpitzen, als eenehooivork,
verdeeld. Niet verrs van den
kop ftaat nog een ander //oore voorwaans
uit, een weinig overgeboo-ren.
Het Borßßuk, dat rond verheven, verwulfd,
en van boven, in het midden,
met eene vlakke verhooging vooriien
is, heefc ter wederzyde een ilyf vooru
i t g e l l r e k t c n Hoor«. Dat Borflßuk,
z o wel als het Acbterlyf, zyn, aan de
onderviakte, met okergeele liairtjes bezet.
Het voorfte paar Pooten is het
grootfi-e, en heeft aan zyn raijdellle
gedeelte groote, nederwaarts geboogen,
Icherpe haal;en, ß/i 16 17. Hetmiddellle
gedeelte der overige pooten is,
iasgelyks, met eenige fpirzen bezet;
doch die zyn veeleer doornfpitzen, dan
haaken te noemen. Het onderfte deel
van alle de öpooten, met 4 of 5 leden
kettingswyze te zamen gevoegd, heeft
aan het uiterlle einde een diibbelen
naakvormigen klaaiiw, in vvelks midden
eene na beneden hairzagte borftel-fpits
wordt gezien, ald. 18.
Neushoorn-Kemr, (een kleine, äonkerbruwe,')
met 1 kleine fcbauderfpitzen,
II. 25. enz. Die heeft over het algemeen
eeneblinkendezwart-bruine koleur.
IC7
Zyn K o p is tameljk plat en breed, en
op deszelfs midden ziet men een niet al
te ditken, niaar vry langen, iets achtorover
geboogen en fpitzen Ho-vn.
Het P-rñftuk is ,verheven opgesvorpen.
De yieugeldekieb zyn met groen overl
toogen. De 6 Pooten zyn tamclykkorr;
e n de onderviakte van hci lyf is met
roodachtig.geele hairen begroeid, ald,
20. De Oogen zyn, vnn 011 deren befchouwd,
kojelrond blinkend zwart;
de Sprieten geelachtig-buiin, en aan het
voorfte lid met 3 bladcrächdge deelen
begaafd, ald. 25 aanm,
Neushnorn-kevsr , {degroote Indiaanfcbe,)
met geele vleuí^eídekzelen. IV . 37. enz,
Deze is den anderen, voora^ befchreev
e n zeer grooten Indiaanjr.hen^ zo in
grootte, als geftalte, vulkomen gelyk ;
alleen niaaken de vleugeldekzels een onderfcheid
tulTchen hm beiden, verniits
dezelve hier eene kolenr hebben, niet
ongelyk aan rype olyven; daarenboven
zyn ze 00k met eenige onregeimaatige
donkere punten befpreiikeld, en hebben
eene fmalie zwarte bezooining. Andéis
zyn ook nog de groote en kleine randfpitzen
van den onderhoorn hier niet zo
fcherphoekig, maar vaileii meer ftomp
nit, ald. 37.
Neusboorn-Kevers, deze hebben een fl:y.
ven krommen omgeboogen hoorn boven
op den Kop, of dezelve ftaat recht
vooruit, eneindigt, naa eene tamelyke
lengte. in 2 fpitzen, die eene foort van
gaifel uitniaaken, doch in het midden
nog eenige tandjes hebben. By anderen,
die a hoornen hebben, gaat er
Over den gemeiden kop-hoorn een, die
zomvi/ylen nog grooter en langer is, en
nit het borilftuk voorkomt. Die van 3
hoornen hebben 'er raaar een, welke
aan de voorigen gelylt is, voor aan den
Kop;
Í Kop; en aan icdcr zyde van hetl-crSliuk
Word men een hoornfpiis gcwaat;
cn zonimigen hebben alle 3 de hoornen
aan het.boiHiliik, II. 6. 7.
Neusboorn-Kevers , (^eene uitheemfcbe
foort van met een enkelen Hoorn ,
II. 2i!. e?!Z. Deze is een Aziatifche
Kever , welke zieh op de Philippynfcbe
eilarden, Inzonderheid op Lueon, onthoudt,
ald. 22. Zyne Vleugeldekzels
zyn niet glad, raaar met veeie tedere
ingedrukte flippen, en met cttelyke, in
de lengte loopende gladde fireepen vercierd.
Het Borßflttk heeft eenige verhcvc
randen. De Hoorn op den Kop
is niet-rond, maar heeft van vooren en
van achteren eene meer platte, dan
ronde vlakte, die tot in de fpits van denzelven
uitloopt. De onderviakte van
het Lyf en van den Kop is met rood.
achrig-geele liairen digtbegroeid, welke
• men ook aan de bovenfchenkels der 6
pooten ziet, en deze zyn met haaken en
klaaiiwen voorzien, ald. 23.
'Nimphenvogel, zo Vlinder van die byzondere foort der Indiaanfebe
Dagvlinders, welke lange en
fmalie vlengels, en een teder fmeedig lyf
h e b b e n , IV. ao aamn.
Nommer-vlinder, zo wordt de Vlinder,
uit de eenzaame, diklyvige Doomrups
voortkomende, van veelen genoerad,
cm dat zy uit eenige vlakken van deszelfs
bovenvleugels aan de onderzyde de
getallen van 98 of 8ö, met beliulp van
eene fterke verbeeldlng, weetcn op te
maaken, !• 40.
O.
Oeveräas, of H a f t , benevens zyne 11erandenng
en andere eigenfcbappen, II .
£ 2 8 , enz. Deze Worrnen zyn tweederleis.
De eeyfle is een doiikcr roodbruine
foort. De Aöj^ is niet zeer groot,
en zo ook niet de Oogen. Aan den
Kop zitten twee lange hairvormige fpitzen
; de 6 tedere pooten zyn bruin. Het
Aebterlyf beilaat uit 8 ä 9 leden, die
na achteren allengs in dikte afneemen.
Aan deszelfs beide zyden ziet men 6 der
Visvinnen gelykende roeivederen, die dezelfde
koleur als het /yf hebben. Het
laatlle lid van 't lyf is niet 3 lange. hairvormige
fpitzen voorzien , van welken
de middelfie rcchtuit, en de 2 andere
fchuins loopen, ald. 229. Volwasfen
zynde verändert deze IVorm in een vliegend
fcbepzel, dat zieh in de vrye lucht
onthoudt, hebbendedezebyzondereigenfchap,
dat het niet langer dan een dag
leeft, ald. 230. Aan 't einde van het
aebterlyf is het ook met 3 zodanige
hairdraaden of fpitzen voorzien, als
de Worm, zynde zo lang, als het ganfche
lyf; maar de Sprieten zynvcelkorter,
dan ze aan den Worm waren. Het
ganfche Lyf is blinkend-donker-bruln;
de Kop is tameiyk van het lyf afgefcheiden;
de 4 vleugels, waarvan de onderfte
naauwlyks een derde deel van de
grootte der bovenile hebben, zyn weer-
(ijhynend donker-graauw. De Worm
z o w e l , als het gevleugeld fcbepzel der
andere foort heeft eene gansch andere
geftalte. Deze IForm vervek vier maal;
de grondvervve van het lyf is doorgaande
Oker-bruin, maar hier en daar metdonkere
punten en flippen vercierd , ald,
231. De Kop is aan deze foort vee!
grooter, en byna van gedaante, als die
der Springhaanen, De Sprieten zyn
kort en zeer dun. Van boven is in Kop,
in de lengte, met ettelylte dünne flreepj
e s betoogen; en het Voorlyf tmoant
op zyne bovenvlakte, ter piaatze van
O 3 de
N: