1 i
i
r ii
6 o a l g e m e e n e
niart die van eene halve Zuiker-Erwt,
of van een klein knoopje. 5.) Oivyfile
is eene foort, wcllier gelfaltc en gedaante
veel overeenknmfl heeft inet eene
Hoppendruif, of mec den Zaadlfnop vin
eeoen vüerboom, wordende meellaS a.m
het iiirerfte einde van een talije, zomwylen
enkeld, en 00k wel 2 of 3 voudig
le zamen zittende geiien. 6.) Ue
ZG genoerade Knoppen , by de Verwers
wel bekend, is de zesde Ibort. y^Eind
e l ß is 'er nog aan de tedere takjes of
uitfpruitzels van den Eikenbouni een
zwaniächug gewas, het welk runw en
brnin van koleur, doch week op het
gevoel, en niets anders is, dan eene
foort van Gallen, III. 182. 183. Doch
de Galüppels der Eikeboomen zyn de
eeniglle Gewaflen niet, wier oorfprong
aan de Infecten toe te fchryven is; men
vind 'er meer, die aan verfcheide planten
groejen, zo wel in lioieur als gedaante
verlchillen, en ook nog andere
eigenfchappen hebben. Zommige zien
'er uit als bloenien, en anderen zyn den
vrnchten zo gelyk, dat men zieh niet
onczien hebbe, dezeke te eeten. Alie
deze Gewailen worden Gallen genoemd
II. 512.
Géìlweipe , {de y) aan äe Eikeboomen,
henevens haare ver'dndeying en andere
eigenfchappen, III. 182. De Worm
van deze, in zyne volkomen groottc,
heeft eene witte koleur, niaar op den
rüg draagt hyeenzwart graauwen rtreep,
die aan het einde op zyn breedlle is.
Ter plaitze van den bek 13 een bruin
puntje, het welk in een ten niaíten by
fiomp Tanggebit bellaat, het welk de
IVorm overdwars opent en weder fluir,
M. lSö. Hy is eene Made, die in 't
geheel goene pooten heeft, en echter
is hy aan de veränderlng onderworpen
Het /y/dezer Made is volkomen oveviil
even dik, en men Ifin het voor^le deel
riet gemakiyk van 't achierfte onderfcheiden.
Met eene is niet fpitzer,- dan
het ander; ze zyn beide evcn dik en •
rond. De Poppen, nog jong zynde,
vertoonen zieh gedächtig wit; niaar naa
verloop van 8 dagen is'haare koleur al
veel donkerer. llet achterljf, dat altoos
het grootlle deel nitmiakt, is zeer
dik en rond , en heefr eene oranje geele
koleur, Het borftfluk zo wel, als de
Kop, is zeeV inwaarts geboogen, en
broinächtiger, de 6 pooten liggen aan
de ondervlakte, en (Irekken zieh uit tot
aan 't einde van 't lyf. Naby haare verandering
zynde, wanneer zy ophetpunt
ilaat, van eene H^esp te worden, dan is
het voorhf veel helderer, en 't acbterlyf
wordt bruincr, ald. ; 87. Wanneer
de IVesp de Poppenhnid heeft afgelegd,
is ze bleek van koleur, en haar 4 vleugel!
zyn nog geheel gefchronkeld. Zy
verlaat dan ook haare wooning nietten
eerllen, niaar blyft 'er zo lang in, tot
dat haare huid en gebittang de nooJige
hardheid hebben verkreegen, waartoe
ze, zomtyds, 2 of 3 en raeer dagen
noodig heeft. Den buitenllcn halb des
galappels eindelyk doorgebeeten hebbende,
bevindt zy zieh in volkomen vry.
heid; en haar eerfte werk is, de nog
eenigzins te zamen gevonwen vleugelen
met haare pooten te reinigen, die uit te
breiden , en in hehoorelyke orde te
fchikken, ald. j88. Wat betreft het
geflacbts-keiimerk der Wespe; daar is
geen ander uiterlyk kenteken, dan dat
het achserlyf aan 't Wyfje dikker is ,
dan aan het E^anneije, Gelykerwys de
Galwespen in 'r algemeen, door haire
uiterlyke gedainte en koleur, van elkander
verfchiilen, zo is ook de tegen
B L A D W Y Z E R . 6i
•genwoordige van de overigen onder-
" fcheicen. Deze heeft een kleinen, beider
brninen Kop, waaraan 2 tedere en
körte Sprietjes, zonJer kolfjes zitten.
Het voorlyf of borßßuk is zcer verheven
en tamelykilomp," heefteene helderbniine
grondverwe, in de iengte met
tedere linien doorroogen. De 6 pooten
zyn oranje-geel. Het achterlyf is blinkend
glad, en de koleur valt meerendeels
in 't oranje*geele, dat van boven
in 't zwarte verdwynt, ald, 189, De
4 "eleugeU zyn zeer helder en doorzichtig.
De Bovenvleugels ileeken verre
over het achterlyf uit, en de onderße
worden zo veel tekorterbevonden. Het
Wyfje dezer foort van Wespen is met
een ^«ge/begaafd, welke iangis;ö/i/.
190. vertrouwt haare Eieren aan de
knopjes der uitgefprooten en tedere takjes
van de Eikenboomen, ald. 191. en
dan loopt haar Leven ten einde, ald.
Deze Eieren zyn vveekachtig, en hebben
eene peervormige gedaanre, II. 472.
aanm. Zie verder Galwespen.
GalwespCy (de,) door 'melke de Gallen,
aan de ondervlakte der bladeren zittende,
worden voùrtgebragt ; benevens
haare ver andering, III. 253. enz..
De Made dezer Gakvsspe, heeft wel,
als de voorgiiande, eenerleie dikte, en
genoegzaam eenerleie geelachtig-witte
koleur ; maar aan den Kop befpeurt men
terftond aan beiden een merkelyk onderfcheid.
Aan de Made des Galappels,
die tuiTchen de takjes en den lleel des
blads te voorfchyn komt , ziet men aan
het voorfte deel een bruin Tanggebit,
zonder eenige andere verhooging of uitwasfing,
die men den Kop zou kuntien
noemen. Maar aan de andere -Made
ontdekt men in tegendeel niets van zulk
een Tanggebit; die heeft, in plaats van
dat, een verheven IFratje, het welk
dezelfde koleuj- van 't Lyf heeft, en
voor een byzonder kenteken gehondei
kan worden, ald. 25S. De Pof is 11
het eerll wit; maar, eenige dagen ouder
zynde, begint zy al van koleur te
veranderen. De Oogen en Schubbeti
van het achterlyf worden eer donker,
dan de andere deelen, tot dat de Pcp
allengskens een donker aanzien krygt,
waartoe 3 weeken worden vereischt,
ald. De PVesp komt eeril te voorfchyn
in de daarop volgende Lente, als de
Eikeboomen beginnen uit te loopen,
ald. 257. Het Voorlyf isa. de Kop dezer
Wespe hebben wel vi;el gelykheid
niet die zelfde deelen van de andere;
maar aan het achterlyf verfciiillen ze
grootlyks in koleur, Aan deze is zu'ks
blinkend zwart bruin , daar 't aan de andere
eene oranje-geele koleur heeft. Zy
is ook kleiner, dan de voorige, en heeli
veel langer vleugelen-, daarby heeft hec
IVyJje geen Legangel; maar heeft aan
de ondervlakte een klein fpleetje, daar
eenige hainjes rondoin ftian. DeSprieten,
benevens 6 Pooten zyn aan de tegenwoordige
ook langer, ald. 258.
Galwespe, (de baßerd,") die uit de halfronde,
rood en geel geßreepte galappelen
mortkomt, III. 346. enz. Da
Mad: van deze verfchik alleen in grootte
van de andere, ald. 347, Hy blyft
doorgaans den ganfchen winter over in
zyne Celle Hggen, ald. 34S. In eene
Pop veranderd zynde, is het Mannetje
onderfcheiden van het Wyfje door de
dikte en grootte, zynde dit laatlle bovendien
met eene lange legpyp bedeeld.
Haare koleur is in het begin
wit, en wordt ecrll, ten tydewanneer
de Wesp 'er uitkomen zal, donkerer,
ald. 342 Uit dezelve komtwieSluip.
H 3
j s n