h
2 1 6 a l g e m e e n e
ten van &pringfpinnen genoemd, die
haaren buit alcuos niet een Ihellen fprang
verraficn en vangen, en, gemerkt zy
bcflcndig heen en weder wandelen, 00k
den naam van Wanidaars draagen
IV. 194.
Wandekni blad, zie Wandiknds Mäd,
Khet ZI? gememde.)
M^atiddmd blad, {afietlding van zulk
een,) dat mei rieh dien naam verdient,
II. 373. enz. Het Lyf en de
• beide vleugels van dezen Springkbaan
• vertoonen, natuurlyk, 2 op elkander
liggende boombladeren en hy verdient
alleszins den naam van een y/anddeni
- hlad. De vleugels, geflooten zynde ,
iiiaaken maar een blad uit. De 3 wezenlyke
Aderen van ieder vleugel zyn
eenigzins verlieven, en tufTchen dezelve
zyn nog veele kleine en tederer Adertjes
, even als in een natuurlyk blad, te
zien. Het Aehterlyf eindigt raet eene
fpits; in 't niidden is het op zyn dikft,
en vervolgens wordt het allengskens zo
d u n , dat het aan de buitenkanten, ter
wederzyde, niet dikker z y , dan een blad
van een boom. Midden door dit achterlyf
loopt, in de lengte, eene verheven
linie, die van 8 andere dwars door.
fneeden wordt, welke juiH zo veele leden
of ringen vertoonen. In 't laatfte
lid ziet men eene gefpleeten opening ,
Waat door dit Infeft zyne vuiligheid uitgeeft.
Vooraan wordt dit lyf, even als
de vleugels, tamelykfmäl, dochdeÄa/s
• vertoont zieh nog dünner. De Kop is
langwcrpig rond, en met 2 kleine,rond
e , en kort by den bek flaande Oogen
voorzicn, cevens welke de hairdunne
Sprieten haare inleding hebben, ald.
374. Het voorile paar Pooten heeftaan
den hals zyne inleding; het middelfte
•paar zit aan het borlldeel, het welk wederzyds
met körte fpitzen bezet is ; en
het 3ie of achterlle paar Pooten zit aan
het grootftc en laatile borillid van het
voorlyf vaO. Alle de 6 Pooten hebben
daarin iets byzonders, dat ze aan de
zyden der bovenfchenkeleii raet bladvormige
verderfelen verryktzyn, enaan
de fclierpe kanten zyn ze als eene zaag
ingetand. De dubbele klaauw, waarmede
ieder pooc eindigt, is duidelyk te
• befpeuren. De koleur van dit Infefl is
helder groen. Wanneer deze Springkhaan
onder het afgevallen loof der boomen
(Iii zir, zal liet allerfcherpll ziende
oog heai menigmaal over het hoofd
' zien, ald. 375.
W/tndelmd blad, (een zeer iyzonder zo
genoemd,') I(. 309. enz. Dit Infeft
was in Ceilon van een boom gevallen ,
ald. 509. en de inwooneren diens iands
waren voHIrekt van gevoelen,'. dat het
• op de boomen groeide, of uit derzelver
bladeren voortkwara. Oit Diertje wordt,
dikmaais, van verfeheide koleuren gevon •
den ; nademaal zommigen groen , ande-
- ren geel, en eenigen den verwelkten
bladeren gelyk zyn ; ze worden ten diele
met vleugelen voorzien, en ten deele
zonder vleugelen gevonden, ald. 310.
D e Kop is lang en final, voornaamlyk
omtrent den bek : tuflchen de ronde ,
verheven en groóte Oogen ziet raen eene
lange Kuif, die uit 2 deelen of fpitzen
te zaraen geileld fchynt te z y n e n ne-
• vens deze ftaat een paar ledere Sprleten,
welke cene byna even gelyke lengte
raet de kuif hebben. De hals en
het ganfche voorlyf is veci langer, dan
het aehterlyf; welke hals en voorlyf
maar uit een ftuk felTynen te beftaan.
Aan ieder zyde vertoont zieh een breed
en te gelyk dun fchouderblad , welke
beide te zatnen niet kwalyk gelyken na
eea
B L A D W Y Z E R . 2 1 7
een hanvormig uitzetzel, dat onder aan
de oranje-bladeren te zien is. Onder
dezelve hebben de a voorüe vangpootcn
hunne inleding, welker bovendeel zeer
rank is, en van onderen eene kleine
fpits heeft. Het daarop volgende lid
valt tamelyk in 't breede, maar is daarby
zeer dun, en de kleine fpitzen, die
ter wederzyde onder aan de fmalle vlakte
zitten, geeven gencegzaam te kennen
, dat deze voorpooten tot het vangen
gefchikt zyn; het welk de daarop
volgende klaauw, waaraan men insgelykseenige
fcherpefpitzen befpeurt, nog
duidelyker aantoont. De overige Pooten
zyn teder, lang en dun. Aan de
bovcnfchenkels, by het knielid, wordt
wederom zodanig een bladvormig deel
g e z i e n , gelyk 'er aan den hals zit,
doch het welke zieh hier iets fmaller
vertoont. Het Achterlyf is wel hec
d l k f t e d e e l ; maar of het 00k met vleugelen
voorzien zy, gelyk het fchynt ,
heeft de Schryver uit de hem toegezonden
afbeeldingen niet duidelyk genoeg
können befpeuren. Aan 't einde van dit
achterlyf ziet men 2 na beneden geboogen
fpitzen, die op eene dikker fpits
• fiaanj ald. 311. doch ter wederzyde
heeft dit achterlyf, wegens de aldaar
zynde cieraaden, volkonien de gedaante
van een uitgekorven cn ingewikkeld
blad, ald. 312.
Wandelende blad, {het zo genaamde,)
met dcszelfs Eieren en Jongen , en
. Eigenjebappen, IV. 66. Dit fchepzel
wordt in Duitichland, Fi ankenland ,
Zwitferland, verfeheide Gewesten van
het Rusftsch Ryk, en in Ooflindu ge-
• vonden, ald. 66. De Eierklomp fchynt
met louter lange en fmalle dwarsfchubben
bedekt te wezen , en heeft eene
blinkende, okergeele, bruinachtige koleur.
¿yne lengte beloopt ongeveer
een en drie Vierden duini, en, in het
midden, daar hy het dikfte is, heeft
zyn doormeeter de lengte van twee derde
duims. Aan het onderile einde is
hy meer kolfachtig of fiomp, dan aan
het boveneinde, dat meer fpits uitvalt,
en na genoeg eene foort van Kop verbeeldt,
ald. 67. Naa 5 dagen kwamen
op de bovenvlakte, in 't midden, naar
de lengte, allengskens, in eene dubbele
rei, verfeheide langkwerpige eircnde bolletjes
te voorfchyn , cn uit dezelve
kroopen wel dra, hier en daar, kleine
leesende fchepzeltjes , welke niet anders
z y n , dan jorge wandelende bladen, die
anders ook Mames genoemd worden.
Het Ei, te vooren geel zynde, was nu
gansch wir en doorzichtig, gelyk eene
blaas. Deze jonge 'wandelende bladen
zyn, in het begin , fchoon- oker- of
oranje-geel; maar deze koleur verändert,
binnen een half uur, in eene bruine, en
wordt vervolgens gansch bruin, ald.
68. Hunne fpys is eene foort van
zwarte bladluizen van de vlierilruiken;
maar anders neemen zy ook muggen en
kleine Springhaantjes en meelwormen aan,
ald. 69. en aanm. In Auguflus en
Stptember zyn ze volwaffin. De kentekens
ter onderfcheidinge van de Wyfjes
en Mannet jes bellaan hierin, dat
de laatilen altóos veel kleiner zyn, dan
de eerften, en dat de mannetjes een
ongelyk dunner en ranker lyf hebben ,
dan de wyfjes, ald. 71. Het IVyfje
heeft veel korter Sprieten , dan hec
Mannetje. De beide Oogen hebben
een zwart beweegelyk punt, en zyn uit
veele kleinen te zanien gefteld; hunne
koleur is by de lecvende blinkend groen.
D e platte en linzenvotmige Kop is, van
boven, aan zynen fcherpen rand, tot
E e ov e i
liffiiir'i