' 4 . 1 ^^^ 4® A L G E M E E N E b l a d w y z e r .
IUI
.1
.achter-vUugds ilerk uitgefchuipt, met
-een wic boordzel omzoomd. Uit heefi,
binnenwaarts, cene fmalle zwarce vulling.
De 2 grootlle uitfteekzels der ach-
•ter-vkugelen zyn Oranje-gecl gevuld ;
en in ieder Vmr-vkugd ziet men cene
groote vlak van dezelfde koleur. Het
geheele bovenlyf heefc dezelfde donker
Olyf-bmine grondverwe als de Vkugch.
D e Oogen zyn zwart, met een iraalìen,
_blinkenden, witten kring onigeeven. De
grond van de onderzyde der Vkugelen
is bleek geel. JNiet vcrre van de vlak in
den foorvkugel ziet men eene andere,
driektmtige, die zwart is, en een final
Tfit boordzel heeft. Het Lyf aan de onderzyde
is helder-graauw. welke koleur
ook de Pootea hebben, ald. lai.
Dijìelvink, zie eenzaame geel- en graauvie
Doornrups, met het byzonder Naricht
daaromttent, I. 54. en 60. enz.
Dofgroem, kleine Koolrups, zie Heine
dofgroetie Koolrups.
Doodgramer, Qde met recht zo genoemile,")
behoorende tot de zesde classe
der Aardiìevers, IV. i. enz. Lin-
Narus noemc hem Silpha Fespulio^ en
is onder den Hollandfdien naani van
Mollebegraaver bekend, ald. voorber.
I. Het Mannetje en Wyfja zyn, ten
aanzien der gellake en koleur, dkander
z o gelyk, dat alleen de grootte, waarin
- hec l'Vyfie 't Mannetje overtreft, eenig
ondericheid tuflchen beide maakt. De
Vleugekìeizek zyn byna een derde' korter,
dan Iiet L y f ; de grondverwe dezer
vleugeldekzels is roojachtig oranje-geel,
en in ieder ioopen 3 zwarte dwarsvlakken,
de middelile de breedfte zynde,
dodi even als de voorlle ingetand. Aan
den zwarten Kop heeft hy wel een
fcherp tanggehit, raair is niet van de
fterkile. De iovenlip is, benevens de
oP vreetptlnten, geeladiiig bruin. De ^
• Oggen puilen aan den kop tamélyk verre
uit, en de Sprkten belhan uit 5
• zwarte leden, waar onder het eerlle 'c
langlìe en dikde is. Het acbterl-jfXoa^t
fpits toe, en bellaat uit 6 of 7 leden.
- D e z e leden hebben , aan de beide
icherpe zyden, zo veel als een zoom
• van korte, geelblinkende hairtjes De
6 zwarte Pooten beliaan uit 3 hoofddee-
• len, uit den dikken Ichenkel, het dünner
fcheenbeen en het eigenlyke voetlluk.
Het middelfte en achterllre paar
pooten is, aan het einde van het
fcheenbeen, met 2 fpitzen, een groot
en een klein, voorzien, ald. 8. Do
koleur der Euren is wic, de vorm der.
zelve wd tweeraaal zo lang, als dik,
doch niet recht ovaal-rond. De Wormen,
uit deze Eieren voortkomende,
. fchynen , met den ouderdom van 4
weeiien, reeds volwafTen, ali. 12. De
• grootlle lengte van zulk een Worm be-
• loopt ruim anderhalven duim. HetZj/
bellaat, zonder den kop en nafchuiver,
uit 12 leden, waarvan de middelfte de
• grootlle zyn, hebbende zy eene byzon.
dere gTaauwächtig-witte grondverwe. De
K.(ìp, het klein tanggehit^ en 1 tedere
Sprietjes zyn oranje-bruin. Hunne 6
pootjes onder de 3 eerlle ringen zyn
oranje-geel, maar zo kort, teder en
zwak, dat ze naauwlyks te zicn zyn,
ald. 13. Wanneer hy op het puntis,
van zyne worrahuid af te leggen, begeeft
hy zig dieper in de aarde, maa •
kende in dezelve een eivormig glad verw
u l f z e l , door middel van eene by zieh
hebbende vochtigheid daaraan de behoorlyke
ilerigheid geevende, en verfchynt
daarna in de geffialte der Poppe.
Deze is in hec begin wit van koleur,
maar wordt allengskens geeler en donk
e r e r ,
kerer, ja gatifch oraiijegeel, cn, haare
wooning willende verlaaten, den werde
ze ncg donkcrcr. Als Pop worden op
haar halsfchild en beide oogcn tcnige
crkele hairtjes gezien, en het achterlle
Ideine lid is met een paar birnenwaarts
gekromde fpitzen, voorzien. Als Kever
zullence verfchynenj dan beginnen alle
de deeien,. die aan den Kever zwart
zyn, eeril bruinrood te worden, terwyl
de overige cog geel blyven. Zy legt
haare l.uid niet geheel, en op eemiaal
te gelyk, maar by flukken en brokken
af ; veränderende de Pop binnen 3 wecken
in een Kever, en blyft niet lang
meer onder de aarde, maar komt in de
open luchc, en vliegt weg, ald. ¡4.
Dcodsboofds-Vlinder, zie Jamyn-rups.
Doorn rups , {de byzonder getekende,')
benevens haare verändering tot in een
Vlinder , behoorende tot de kerste
CLASSE derDAGVLiNDERs, IV. 165. enz.
III. 175. enz. Haare lengte beloopt na
genoeg 2 duimen, en haare doornen
gelyken mcer napinnen, danna doornen.
Deze zyn met louter hairen dunne
(lecltjes voorzien , wdke aan het cinde
korrekjes ofknopjes draagen. Haare 6
voorife klaauwpmten zyn donkerer dan
de overige. Veränderen willende, maakt
ze zieh met het achterdeel ergens aan
v a l i , en hange dan lynrecht neder, IV.
17J. De Pop, waaruit een Manneijesvlinder
voortkorat, is altoos nierkelyk
kleiner, dan waaruit het IVsfje wordt
gebooren. Ook is de laatlle van de cerile
zeer onderfcheiden , door de grooce
in den geelen grond doorfchynende
zwarte vlakken; voor 't overigen gelyken
de Poppen elkandcr, ten aanzien
<3er gcflalte, volmaakt wel, IV. 172.
De grondverwe der ondervlakte van deh
Vlinatr is fchoon oranje g e d , en de
F 2
4Szyn
met vcrfcheide wiite,
blaauwiithtige, ook zwarrc vl:.kken en
trekken, in eene fraaie fehakecritig vércicrd.
De bovenvlahe heeft, voor het
n eerdcr g cdedr e , eene aardbruine grondverwe.
De bride achter- of ondervku.
geìen hebben eene bJsauwe en zwarte,
uitgeronde, breede tezoomiiig, cn
pronkcn in 't geheel met fchitterende,
cvcrdn ars loopende, oranje-geele, halfsroaanswyze
geboogen llreepen. Aan den
buitenkant der Bovenvkugekn ziet men
desgelyks eene bezooming van zodanige
koleuren; doch dezdve is fmaller, en
de koleuren zyn zo frisch niet. Even
als de bovenvleugek verfcheide witte
vlakken vertoonen,- zo Icopt 'er midden
door de Ondervkugelen, overdwar.«,
een witte ilreep, die van de donkere en
dikke aderen dermaate wordt doorfneeden
en verdeeld, dat dezelve niets anders,
dan eene verzamding van vlakken
fchjnt tezyn. III. 176.
Doorn-rups , {eenzaame huine,") zie
Eenzaame hruitie Doornrups.
Doornrups, (de eenzsame,) zie Eenzaame
Doornrups,
Doornrups, (de eenzaame dìklyvige
zie Eenzaame dikljvige Doornrups.
Doornrups, (de eenzaame geek en grdaui
»e,) zie Eenzaame gcek en graauive
Doornrups.
Doornrups, (de eenzaame koolzwarte
met tegelroode zydvlakken, benevens
baare verànderìng in den Cchoonen
grooten Parkmoer-vlinder, behoorende
tot de EERSTE CLASSE ieT Dagvljn-
DERS, IV 135. Haare grondverwe is
over het algemeen zwart, en haar byzondei
eigen kenteken betlaac in i?
hddere tichdroode vlakke, welke meia
onderaan ter wederzyde op deringeo,
op de 3 eerlle volgecde, ziet. Midden
o v s r
(>4 .
1 1 1
I S : '
1 5 1 j
Pi'