I J Í A L G E M E B N E
r i n g , ¡5 zwiirte Ilipp:iii flaan , cntcrwoderzyde
van hcc Lyfziei mcn insgelyks
cen dergelykcn geeien llreep, doch zo
breed niet, die van den hals tot aanden
(laart loopr. De tuik raet de rtompe
Pootcn is geeler, en ook met veele
zwarte puntjes befpvenlceld, alil. BTO.
D e 3 paar fpicze Voor[)ooten en de Nafcbuivers
zyn zwart. De tyd haarer
verandcringe verfcheenen zynde, mengt
z e eenige fpaandercjes onder han fpinz
e l , en heefc gemeenlyk zo veele wecken
, als de andere foort dagen, nood
i g , voor dat ze in de gedaance vani^o^
verfchynt. Deze is dof-rood-bruin van
k o l e n r , en blyfc nieer dan 3 niaanden
in het Spinzel beflüoten,, svnarna de
Vlinder dndelyk te voorfchyn korat,
o l d 271. Aan dcszelfs hairig, (lomp
en dik Femisf ziet men een kleinen
zwarc-graauwen Kop ^ met donkereblin'
kende Oogen^ bairvormige Sprieten en
een körten te zamen gerolden Zuiger
voorzien. Het Voorlyfis, na den Kop
(oe met een donker bruinen flreep oi
k r a a g , die dubbeivoudig zwart geboord
i s , vercierd,' het overigedeelisgraauw,
e n heeft een flepje of tipje aan 't eiode.
H e t hairig Acbterlyf is helder-bruin ,
doch alle de ledenzynmetdonkerereepjes
omgeeven. In den donker bruinen
grond der bovenvkugekn Ihat, in het
midden, een breede graauwe ilreep , en
daarin, oader anderen, eene groote Witte
viak van eene zeldzaarae gedaante,
die buitengemeen teder graauw bellippeld
is. By den buitenrand des vkugdsa-ix.
men nogmaals cen breeden graauwen
flreep. '^De buirenlie rand zelf is niet
alleen cicrlyk uitgefchnipt, maar heeft
binnenwaarts nog eene zwart e gctande Ii.
nie. De Ondervleugds zyn hclderblinkend
graauw , ook uitgefchulpt, en
1011 candenhiiierira:d met eene finsfe
fchulpswyze linie omtoogen, waar uit eenige
zivarteipitzen na den buitenrand gasn,
wciker laatilekort aan den achterrand binnenwaarts
in den vleugel loopt. Het
Mametje is, in tekening, van het
W y f j e nergens in onderfcheiden, dan
in de grondvervve der ondervleugdm,
die by het eerlle iets donkerer is, dan
b y het laatfle, ald. De koleur
der Pooten is graauwachtig-hruin; de
hovenfcheiikds zyn cainelyk hairig, en
de overige kden donker befprenkeld.
D e Eieren blyven een winter overligg
e n ; ßW. ¡273. zyn zcer klein, helder
bruinachtig-groen van | k o l e u r , en voi
kleine groefjes, ald. 0.71. aanm,
Rups^ (i/e donkers, kaneeibruine , - of
hruìnrodàe^ mei 3 hooggeele , lintvormige
flreepen , bruinen Kop, en
zodanige pootea , III. 360. Haare
-lengte beliep oratrent een duim; maar
de Schryver kon zetot aande verandering
niet opvoeden, ald. 301.
Rups., {Je fiuweeí.zwart-e,') mei oranje^
roode vlaiken,' IV. 22. enz. Deze
Rups, in haare volkomenhcid, heeft
-omtrcnt de lengte van n duimen. Gel
y k ze over het geheel met tedere zwarte
hairtjes, ais fluweel, bezet is ; z o heeft
z y ook cene fluweel-zwarte grondvervve.
Hier en daar Haan eenige te zamen gevoegd
e hairtjes, welke, doordien ze op wratjes
of pukkeltjes zitten, eenigzins bov
e n de andere uitfteeken. In de zwaríe
grondvervve zyn hoog-oranje-roode
vlakken. Dezelve beííaan uit 1 reien,
die wederzyds, längs de beide zyden
der bovenvlakte , heenloopen. Ttiflchen
deze oranje-roode vlakken ziet men ook
nog , op den bovenkant, vede kleine
blaauwachtig-graauwe wratjes, waarvan
' e r altyd 6 op ieder rin¿ worden gete!i¿.
D e
E L A D W Y Z E R.
l ) e niet zeer groote Kop dezer Rupfe
i s , benevens de 8 paar PöfSie«, insge-
•lyks zwart v m koleur, en op den eerl
i en ring wordt, menigmaal, een blinkend
oranje-geel dwarspunt gezien, ald.
2 4 . Wanneer de tyd baarer verandering
e nadcrt; zoekt zy een overdektcn
I c h u i l h o c k , en maakt eenige vcrwarde
draaden in haare legerilede, herwaarts
e n derwaarts getoogcn, veranderende,
naa 3 of 4 dagen , in eene Pop. Deze
is in het begin ganseh wcek en groenachtig
geel van koleur; op den volgen-
• den dag wordt ze rood-bruin, en met
den derden dag violet; maar eindelyk
komt *er op dezelve een blaauwachtig
•gtaauw ílof te voorfchyn. De Poppenfehaal
is vol kleine openingen. Zommig
e van deze Poppen blyven 23, andere
2 8 dagen Uggen,, eer de daarm verborgen
zittende VUnder te voor fchyn komt,
a U . 27. De befchryving van dezen
Vliniler zie by H'itte VUnder, de groote
en byzonder fchoone, met roode oog-
Jpiegek en zwarte vlakken, volgens
Ded 111. 228. enz.
Rups, {de geelaebtig-groene, met 3 geele
ßreepen vercierdeen gladde,') die op
de Kerjfenboomen , (Kwetzenboomen ,
-ais tnede op de HazelnoQlßruiken) aaß,
benevens haare verandering tot in een
r^aehwlinder der tv:eede Claße, I.
4 2 7 . CÍ2Z. en aanm. Wanncer ze volkomen
uitgeftrekt is, beloopt haare
lengte 1} duim. De Kop heeft een
blaauwachtig groenen glans, en de lek
is geelachtig. Het i j / i s meeftalfchoon
g e e l a c h t i g - g r o e n ; en bovendien raet
v e e l e verheve geele punten befprenkeld,
maar kort aan den hals, zo als ook de
hals zelf, is 't blaauwachtig-groen. Van
-den Kop af loopt 'er, midden over den
r ü g , eene helder-geele linie, cn van
onderen, längs den huik, is ''er ep
•ieder zyde nog eene te zien, die ook
beide recht door loopen. Van vooren
heeft deze Rups 6 fpitze , aan den
buik 8 llompe Pcoten, en van achteren
2 Nafchuivers: de 6 ecrile zyn
g e e l a c h t i g , en de overige groenachtig;
l i y haare veranderiiig kraipt ze onder'
de aarde , niaakt aldaar eene bekwaam
e , doch met gcen Spinzel bekleede
h o l l i g h e i d , en verändert in eene Pop%
w e l k e blinkend rood bruin van kolcut
i s ; ze heeft aan haar achterilc 2 körte
fpitze puntjes. Deze blyft den winter
over-, tot in de maand van April onveranderd
liggen, maar dan korat 'er
de (^linder uit voort. In deszelfs Bovenvleugels
Haan, oratrent in 't n)idden,
2 heldere ringetjes, waarvan he:
een ovaal, en 't ander cirkel-rond is.
D e buitenrand is bruin bezooind. De
Ondervleugds zyn van eene helderbruinachiige
koleur, die in het graauw
e valt; en hun boordzel is bleek
o k e r - g e e l ; welke koleur ook het Achterlyf
heeft dat met bruin roode dwars-,
ftreepen ovcrtoogen is, ald. 428.
Rups, (de gejpikkeUe groene,) met eene
oranje-geele flaartfphs , en 2 wittt
zyde-Unien, %vaaruit de kleine VUnder,
met doorzichtige vkugelen voortkomt,
I V . 184. enz. By de derde of Vierde
verwiileling wordthaarekoleur, die aanvanglyk
gansch zeegroen, zonder eenig
e tekening op de huid, was, bladg
r o e n , en by zommige geelachtig. De
Kop is langwerpig rond, blaauwachtigg
r o e n , en van het eerfte lid tot aan
den ilaart loopen , tei- wederzyde, 2
witte trekken of ftreepen; en even zo
ontdekt men een donker groenen ftrcep
over den rüg, tulfchen de beide witte.
D e iucbtgaten ziet men geel, gelyk
R 3 oo k