i
A L G E M E E N E
omgeeven. De grootileverfcheidenheiil
van het Wyfje niet het Maunetje beftaat
in de donkere kolcur, zo wel van den
ring, Cdie ointrent violet-bruin is, ) als
van het overigo des lyfe, ali. 296.
Wanneer de tyd van haare verandering
in eene Pop iiadeit, verlieft zy haare
fchoone leevendige koleiir, en wordc
zeer bleek. Eindeiyk begint zy de afgeknaagde
fpaandertjes onder haar Spinzd
te mengen, cn dit krygt dezelfde
koleurals bot hout , waaruit hec nellvervaardigd
is In die Spinzel blyft de
Rups nog 4 volle wecken onvcranderd;
naa welken tyd zy eene fchoone donker
rcod-bniine Vop wordt, aUl. ^9-,
welke van ^^ooren eenigzins blinkend is,
doch van achteron finalier toeloopt, en
ftomp eindigt. Deze Pap blyfc meerendeels
den geheelen winter Over ligg
e n , tot in de maand ^jun'^, waarop
eindeiyk de Tchoone, wie -graauv/e r.achtvlinäer
voortkomt. Deszelfs bovenvleugeh
zyn witachcig-graauw, en met veel
e , tioven elkander gctoogen, zwartgraauwe
fchubachtige en golvende linien
vercierd. Voor aan het lid ziet men eer
i g e zwarte vlakjes. De 3 groote hoofdaderen
of ftreepen, in de iengte, van
het lid a f , door den vleugel loopende,
zyn tot Over het midden geelachtig-rood
van koleiir. De grondverwe der 0»-
deroUugden is eenigzins donkerergraauw,
dan die der bovenvleugelen,
en van alle de cieraaden; behalve dat de
buiteurand wat hdderer, enmet donkergraauwe
vjakkcn voorzien is. Hoc Acb •
t e r i ^ f is hairiji, en heeft eene witre
grondverwe. Van boven op het midden
ibat eene rei Vierkante rtrtjes, die
door zwarte te zamen geftelde linien geformeerd
worden; indiervoege dat ieder
ring of üd van 't lyf met zoJanig
eene mit pronke. Naall ieder dezer
ruiten ziet men, ter piaatze daar ze te
zamen loopen, wederzyds, eene na
binnen fpits toeloopende groote zwarte
vlak. Het foorlyf is met een wit en
wollig vederftof digt begroeid, en met
langwerpige zw.irte vlakken , als cen
Hermelyn - v e l , vercierd. Zomwylen
vak de wltte koleur van 't Vobrlyf
wel iets in het groenachtige. De wortels
der SprUten zyn met hairige
wrongen omgeeven, ahl. 298. De Oo •
gea zyn zwart, en tamelyk groot,
niaar worden meeiial door het daar
Over hangend vederrtof bedekt. De
Hvenjcbenkels der 6 Poolen zyn, even
als het lyf, zeer wol-hairig, ende ove*
rige leden uit, met zwarte kringetjes
omgseven. De Eisren zyn niet alle
even donker-broin, maar veele 00k
helderer van koleur. Aan himne ondervlakte
zyn ze eenigziös ingedrnkt,
00k nieeftal helder-¿roen van kolcurj,
en met een helder-bruinen rand omgeeven.
Naa verloop van 14 dagen körnen
de jonge Rupfen ter waereld,
ald. 299. en aanm.
Winde-rups. Deze is, van onderen, ter
wederzyde, met een byna gansch Witten
buikllreep voorzien. De Kop is
helder oker-geel, en met eenige zwarte
ftreepjes in de Iengte doortoogen.
Op de 3 naa den Kop volgende ringen
ziet men 00k nog 3 okergeele fireepen.
De Winderupßn bezitten nog
die byzonderlieid , dat ieder derzelve
byians verfchillende is van de andere;
doch eene gras-groene en ongelireepte
Wmdärüpi zal wel het zeld.iaan,fte gevonden
worden. Deze IFitidetupfn
kernen voort uit grocne, gladde, en
eironde Eieren. De Vlind&is^ uit de
Poppen dezer rupfen ontñaande, draan
L A D W Y Z E R . = + 7
gm hunne vkugels, in het ffil zitten ,
niet zo pylvonnig nevens het lyf uitgebreid;
maar flaan ze veel ineer dckvor*
mig Over her achterlyf, zo dat zy 'er
het achterlyf nieellal medc bedekken ,
I I I . 33. en aanm.
ff^ippcr-msp, (Je groote, zwartt,') die
meplgmaal uit de Pap van een Dagvlinäer
te voorfcbyn kamt, If. 520.
enz. Aan het mannetje is zo wel het
Voor- als Achterlyf gehecl zivart, cn
hec laatfte ook zeer dun. Het ivyfje is
niet alleen dikker van achterlyf, maar
heeft ook, ter wederzyde van het zelve,
ecnfmallen, helJer-geelen flreep,
cn aan het aUcrlaatlle lid een niet
zeer langen leg-angeL De 6 Pooten
zyn geelachtig-rood; de 4 doorzichtigc
Fleugek by de inleding geelachtigbruin;
en aan de 2 bovenlle ziet men,
aan den hiimenilen rand, een driekantig
zwart vlakje; doch de 2 tamelyk lange
Sprietsn zyn zo dun, als een hair. Deze
fFetp weet zieh zeer wel te bedienen
van den rechten tyd en de gelegmheid,
om haare Eürm te leggen. Zy valt
gemeenlyk op de Rups, juill: ten dien
tyde, als deze haare voorlge gellalte verk
a t e n , en in eene Pop veranderen wil.
Zy legt altoos maar een enkel E i in zodanig
eene Pop, en als het gebeurt,
dat 'er n. maden in gevonden worden ,
zullen dezelve haaren oorfprong ook van
tweeerleie Wespen hebben, ald. 5 = 1.
Wippsr-'Mipen, deze naam komt haar
met recht too, dewyl de op- en nederwippende
beweeging genoegzaara onopboudelyk
aan haar beppeurd wordt, II.
4 7 3 . Onder de verfcheide foorten van
Wipper-viespen is ook eene foort van
Rupfen-dttoders, aan welken deze naam
wel het belle palt. Dezelve hebben een
Kop, die met eene GeMtiang voorzien.
en doorgaans breeder is, dan de rüg.
Zoniuiige bezitten körte, doch andere
lange Sprieten. Haar Achterlyf vertoont
zieh veelal, na achteren toe, dik
en kolfachtig van gelhlte; en 'c is, by
de meellc, door een diin, by zomniige
tamelyk lang, en by andere zeer kort
kanaal, aan 't BorlliUik vaft gehecht.
D e Bovenvíetígsls vindt men by eenige
korter, dan 't achterlyf, maar by ande"
re even zo lang; en zy leggen dezelve
vl.ik Over 't achterlyf te zamen. Het
getal haarer voetleden is even 20 groot,
als dat der andere Ibort van Wespen;
alhoewel ze niet zo giad , als by de
langly vige en andereWipper-wespen, maar
meerendeels met halten bezet zyn. Derzelver
Eieren hebben, insgelyks, eene
langwerpige ronde gedaante, en zyn
van verfchillende koleuren, ald. 474.
aanm.
Wtpperviespen, (^de grootere,) zie Slaip-,
Wespen, (de grootere.y
•r-wespen(de zeer kleine, gesellige,')
Sluipwespen, (ße zeer kleine,
gezellige.')
JFippsrwespen, (de kleine zwarte^ zie
Shäpwespen, (de kleine zwarte.")
Wtije, (gtaderd,') zie Geaderd JVitje.
Witte Flinder, (de groóle en byzo'nder
fchoone.') metroode oogfpiegeh en zwarte
vlakken, beboorende tot de tweede
Claße der Dagvlinders, III. 228. enz.
D e grondverwe zyner 4 vleugelcn vertoont
zieh zo wel aan de boven- als
aan de ondervlakte , geelachtig wit;
doch, dewyl ze weinigftofvederenhebben,
zyn ze meellal doorzichtig. Aan
den buitenrand der beide bovenvleugelen
ziet men eene breede, graauwachtige,
flingervormlge bezooming; en naby
dezelve loopt 'er nog eene fmaller
en tederer, dwars over den vleugel
heeni