i p á A L G E M E E N E
• '.It-MílííF^''
m '(».»« 9 '
ve, dikwyis, in de maand Augufíus.
Uaare lengce beloopt geen ü duimen.
De Kop is klein, en haar L'^f is
yooraan dunner, dan víin achceren en
in hsc midden. Maare grondverwe is
doorgaande bleek groen. Evcnzorood
ais de 8 paar ílreepen zyn op ieder
zyde, in -i reien gefchaard; 20 is ook
de hoornvormige Haarc, welke íbarcfpics
byna rechc cp {bande, of een
weinig voor over geboogen is. De
zeer rpitze klaa'iwpooten zyn rood ;
doch de ílo-npe hulkpooten hebten dej^
elfde grondverwe ais hec lyf, ald.
201.
Síaart-rups, (^de otigemeen Jchoone, groem,
mei veda carrnyn -roode vlahken
verehr de,') op de Appel- en WUgchootnen
aazende, IIí. 203. enz. Deze
Rups is niecs anders, dan eene verwisfeling
van de zo genaamde Appel en
Wilge-rups^ die in het I Deel ,bladz,
124. enz, befchreevcn wordt ais de
eenzaame, hlaawwflaartige , groe ne
Rups, met fchuinje vjíne Z'^de fìree--
pe», '¿y vcrfchiJc alieen daarin van
deze, dac ze in haaren geeì-grocncn
grond mee verfcheide roode v]a]<ken
vercierd is^ en dac haare ló P00teri ^
benevens de P'reitpiunen, van gelyke
koleur zyn. Voorrs zyn de 7 fcliuinfe
llreepen, en de rechte linie, welke
van den Kop tot over de 3 cerile ringen
loopt , mitsgadcrs de cedere bezooining
van den blaaiuvachcig-grocnen
Kcp^ van eene zeer frifche cn geele
koleur, ald. 204.
Staartrups, (de fckoone^ grocne,") zie
Ligiißer rups.
Stämrups., zie Gr as-rups, {dt groote
ha ir ige,')
Stormkmvey zo wordt by LinnìTSUs de
Vtinder genoemd, voorckoinende uit
àe g^aàde fchoon-gtelachig-groene
Rups.. IV. 42. aanm.
Streepvleugel ^ dezen naam draagt de ^///zder
^ uic de kleine zivari-bruine en kortbairige
Rups voorckoaiende, by LINIV.
117, aanm.
Surinaamfche Scordloen, zie Scorpîoen
(^Surinaamjche.)
Surinaamfche Sprlngkhaan, zie Springkhaan
{Surînaamfcbe.)
Swûmmerdam(D/-. Job.) heefc, in zynen
Byhel der raîuure, eene manier
aan. de hand gegeeven, cm de koleuren
der Inicét-in nog naa hunnen dood ce
bewaciren Hy wil naamlyk, dac men
'er de ingewanden nit neemen, en de
overige vochcige deelen mec gips of
ongeleschren kalk beiîroojen zal, die
beiden deze vochcigheden opdroogen,
- II. 217 aanm. Zyn eigen geduld daaromtrenc
moet onbelchryvelyk grooi; geweeit
zyn, III. ^4. aanm.
Tappen rups, zie Finnen rups.
Taurus volans., zie Neushoorn-kever {de
zeer groote, met 3 boomen voorzien
zytide.)
Teelleäen der Spinnen^ 7.ie by Spinnen.
Threeneny zyn Honmiel of zo geroemde
Broedbyen^ ook bekend by den naani
van Ba(lerd-hommelen, de mannet!es,
U. 529. en aanm.
Toddy boom ^ zie Mamei-boom.
Trek-jpriugkhaan , {de Jcbadelyke ,) IT.
405. enz. en 454. enz. Met Mannetje
is riet alleen iecs kleiner, maar ook altoos
fmaücr van achterlyf, dan het wyfje.
Behalve die zyn ze ook nog onderfcheiden,
door de aan 't laatile lid van
'c lyf zittende reelleden. Voor 'c overige
is deze Springkhaan ook de grootile
van
B L A D W Y Z E R . 197
Van alle de foorten, die in onze gewestcn
gevonden worden. De Sprieten zyn
flan deze Trek-Springkhaanen zeer korc,
en niec veel langer, dan ^ duini. De
Kop daarencegen is ze-^r dik en grooc,
en aan zyne ronde voorvlakce, even als
aan de vroetpuncen, vleeschvervvig. II.
407. Aan ieder zyde van dcnzelven
ziec men, naby de tanden, eene grooce
donker-blaauwe vhk , alhoewel de overige
grondverwe doorgaans groenachcigbiaauw
zy. De 2 groote Oogen vercoonen
zieh vvyders blinkend rood-bruin.
De Hahkraag, die in het midden zyner
bovenvlakte geen kam, maar eene
in de lengce uitloopende cedere linie vertoont,
is by zommigen groen e r , dan
by anderen, en gemeenlyk mcc eene tedere
vleeschvervvige linie bezoomd, gelyk
'er dus cok aan deszelfs beide zyden
nog ettelyke heldere, vleeschverwige
vlakken te befpeuren zyn. Her gromfte
dee] van 'c voorlyf^ of hec borßßuk.,
is tamclyk breed, vooral wanneer n-en
zyne ondervlakte befchouwt. Daar cer
pla.uze is hec nieellal vJecschverwig en
blaauwachtig; doch aan beide de zyden
ziet men het groenachtig, mi belderer,
dan donker er. Hec Acht er lyf valt van
bovcn in 't violec, van onciercn in \
vleeschverwige, en by zommigen in'c
roode of geejachtigc. De beide langfle
Springpocten y benevens de 4 overige
korce, zyn zomtyds rood, en ook vvel
eens Hechts bleek-vleeschverwig. Dus
vindt men ook derzelver dikke bovenfchenkels
menigmaal of geheel, of alleen
van boven groen, en aan de 4 kürte
heefc die verandering mede dikwyis
plaacs. De 1 hovenße vleugels zyn tamelyk
fmal, maar heb ben nochtans .die
lengte, dac ze over hec achterlyf, inaonderheid
aan 'c mannetje, verre uic-
B b
Keeken. Derzelver grondverwe is bleekbruin,
zynde mec veele äderen doortoogon,
cuilchen welke men veele donkere,
zwarc-bruine vlakken ziecvanver«
fchillende groocte. Deze fmalle bovenvleugels
bedekken 2 breede Ondervleugels.,
die, gefloocen zynde, gelyk een
VVaajer coegevoiiwd liggen. Aan huti
voorlle gedeeUe zyn ze insgelyks bleckbruin;
doch in hec raidden beginc deze
koleur allengskens te verflaauvi^en , en
wordc blcek'groener, en einde'yk aan 'c
lyf gansch groen. Voor 'c overige zyn
deze beide ondervleugels veel doorzichtiger
en dunner, dan de bovenvleugels,
ald 4 0 H e c IVyfje wordc niec op
eenmaal bevruchc; maar, de bevruchce
eieren naa eenige dagen gelegd hebbende,
paart hec weder op nieuw; en herhaalt
zulks zo menigmaal, tot datalle deEieren
bevruchc zyn geworden, weike hec
zomtyds wel aan de aarde vercrouvirc ,
maar meeil aan andere lichaamen, als
grasftengeis, ileenen , worcelen , enz.
overcrekkende dezelve met een wie fchuiin
of flym, ciac uit hec teellid voorckomt,
doch korc daarna bruin en hard wordr.
De zch'e zyn doojer-geel, blinkend,
en lüec anders van gedaante, dan
de Eieren van andere Springkhaanen,
waaruic de jongen al in May of April
te voorfchyn komen, indien hec een
warm voorjaar is, raaar anders eeril in
Juny., ald. 410.
Trekvogels, zie M^achtels en Zwatuwen,
Trochiien zyn kleine platte en ronde fteentjes,
met een gaatje in het midden, en
hebben uit dien hoofde dezen naam van
Troohiten^ Raderßeentjes of Molen^
ßeentjes ontvangcn, Iii. 513,
Tulphandel. Even als 'er een tyd was ,
waarin men de Flinder-vleugels zo duur
becaalde, dac men 'er wel Diamanten
3 voor