A L G E M E E N E
" t l
heen. Vooris zyn 'er ia deze bovenvleugelcn
4 merielyks fliuveel-zvvarte
v l a k k c n , vaii ongelyke grootte en gcdaante,
beneveiis eene kleiner vjii dezelfiie
koleur. De Ouckra.'eugekn
p r o n k c n , op hiimie boveiivlakte, met
2 hoog carrayn-roode en ronde 00g-
Ipiegels, raet eene zwarce bezooming,
iiit welker mtdden, in de groolfto ,
eene verdeelde, en in de kleinte eene
enkeli'oudige fneeiuvwicte vlak uitfchirterc.
Aan den binnenrand, niec verre
v.in hcc einde des ondervleugels, wordc
nicn eene zwarts kronkel-vlak. en aaa
den buitenrand eenige uic tedere flippen
beilaande graauwaelitige, golvende
flreepen gewaar. ßy de' inlediiig Valien
de boven- en ondervleugels beiden
in 'c Citroen-geele; welke koleur men
00k aan den rand der eerilgemelden befpeurt.
Hei; Lyf\s aan hec voorde, en
aan her achcerlle deel, met lange hai-en
b e g r o e i d , die eene graauwaciidge verwe
hebben. De Sprieten zjn kolflichtij,
en even als de Oogea zvv;ir[. Op de
ondervlakte des t^iinders worden 3
o o g f p i e g e l s , benevens eene driehoekige
vlak gezien, en aan de inleding nog 4
andere vlakken van dezelfde koleur, die
eenigzins hoekig, en van boven zwart
bezoomd zyn, doch van onderen, toc
Over de helft, door de geele hairen van
het voorlyf bedekc worden. De 4 zwarte
vlakken , ^'an de bovenvlakte, vertooncn
zieh 00k hier op de ondervlakre;
alä^ 230. doch de 2 aehterile hebben in
her midden een fchoon rood ffipje. De
Karniynroode vlakken zyn by alle Vlinders
van deze ibort niet van eenerleie
. koleur j nadeniaal ze by zommige kaneel-
• l o o d , by andere menie-rood, en by andere
weder oranje-geel bevonden worden
; des deze foort van Vlinders mede
vsranderlyk zy. Het Vo'jrl^f beneveas
de 6 Pooten zyn geelachtig; {\et ^chterljfU
van boven graauw, en van onderen
geel, inzoaderheid aan de iaatlle
l e d e n , daar het bykansin 't oranje-geele
v a l t , alä. 231. YitRups, waaruit dez
e Vlindir voortkomt, zie befehreeven
by Rups, (<is fluwesl-z'Mne mit
oranjs-rooie vlakken , volgens IV.
22. enz.
^foff, zie Byen-motie.
U'olfsmdk, of DuheUmelk. Deze naam
i s , biiiten twyfel, aan deze plant geg
c e v e n , o)n dar 'er een wit of melkacht
ig Sap, by het afbreeken van derzel.'er
takjes, uit voortvioeit, I. 139.
Wolfsmelk rups, {dtgroote, p-aai gete-
• kende,') benevens baare veranjering
tot in een Nacbt'olinder der eerfteCias-
Je. Ueze Rups onthoudt zieh op de
Wolfsmelk^ miar wordc 00k op de
gevonden, I; 13!). en aanm.
D e allergrooite volwafle w )rdt rtiini 3,
en menigraaal 4 duimen hur. Onder
alle de leden is de Kap het kleinfte, en
de Hak niet veel grooter. Do leden of
ringen zyn redelyk diep ingekorven.
Met voorlte gedeeke van het'Hoofd is
r o n d , en vaa boven in:t een paar zwarte
ronde vlakjss, als Oogen, vercierd.
De Ruggeßreep, als mede de Staunklep
, en alle de 8 paar Po'jten zyn hoog
kaneelkoleurig-rood. Met lloorntje is
tot over de helft insgelyks rood, en aan
'c cinde zwart. De zyde-Kreepen zyn
g e e l ; iDaar de leden op ieder ring met
een helder rood vlakje vtoriien. De
hoofd- of grondverwe der rupfe is blin.
kend zwart, en alom raet ontelbaare ,
tedere, helder-geeie en Witte, verheve
puntjes bezaaid of befprenkeld. Doch
d e ganfche huid is, in 't bevoelen, zo
glad als Pergament. De ovaal-ronde
zyd-
«Wh
B L A D W Y Z E R . 249
zydriakken zyn een weinig
Onder ieder dezer ovaal-ronde vlakken
ziet men nog een wit vlakje, waarvan
'er op het laatfte lid 2 3 3 nevens elkander
fiaan. De onderzyde van den buik
is rood, en hier en daar zwart befprenk
e l d , ald. 140. By haare verandering
begraaft zy zieh in de aarde, of maakc
ten deele een uitvoerig bniin Spinzel
om zieh heen, of blyft bloot onder de
dorre liruikjes van het Gewas liggen.
Naa 3, 4, of 5 dagen legt zy haare
rupfen-huid af, en wordt eene Fcp,
wier lengte omtrent 2 duim zai wezen,
ald, 14!. Haar voorfte deel, benevens
d e vleugelfcheden , is grtiauwachtigbruin,
en met tedere donkere ftippels
befprenkeld. Haar achterdeel is helder
e r , en nieer rood-brain. De meete
dezer Poppen blyven den winier over
l i g g e n , en de Vlinders komen cerft in
Juny van 't volgende jaar te voorfchyn,
ald. 142. Het wyfje is eeniglyk door
de dikte van het lyf van het mannetje
onderfcheiden. De Ondervleugels zyn,
van het lid af , tot omtrent het midden
hunner lengte 5 pek-zwart. De builenrani
is een weinig uitgefchulpt, en
fmal geboord; naaft dit boordzel is een
breede bleek-bruine roodachtige dwarsftreep;
op dezen volgt een uitgefchnlpte
zwarte ilreep; en van den laatften af
tot aan den eerilgenoemden zwarten
grond is de tuflchenruimte roozen-rood;
z o nogtans, dat de roozen-koleur naa
den zwarteo grond bleeker, en witachtig
wordt. In de bovenvleugel is het
middelfte^n grootfte deel van eene bleek
roozen-roode koleur, die eenigzins in 't
bruinachrige valt, en na den voorilen
rand in het olyf-bruine uitloopt. De
achterfle rand is cierlyk geboord: aan
den uitgefchiilpten en fnial geboorden
I i
buitenrand ziet men ten breeden helder
graauwachtig-bruinen dwarsilreep, vervuld
met ontelbaare donkerer ilippen ;
van dezen af, tot aan den gemeiden
bleeken grond, zietmen de tuflchenruimte
donker olyfkoleurig, gelyk ook de
grond kort aan het lid is. Het Vooren
Achterlyf zyn beide olyf-bruin. Het
cerite, van het hoofd af tot over de le-
- den der vleiigelen, is wederzyds met een
fchoonen Witten ftootkant omzoomd;en
het laatfte heeft, behalve een diergelyk
e n , doch breederen, Witten zoom,
nog op ieder zyde een paar Vierkante
zwarte vlakken. TulTchen het Voor- en
A c h t e r l y f ftaat, boven op den rüg, een
breede wrong van donzige witte hairtjes
Aan het Hoofd ziet men een paar groote
bruine Oogen j witachtige kolvenvormige
Sprieten, en een langen flakswyze
te zamen gerolden Zuiger, welke lichtbruin
van koleur is. De 6 Pooten zyn
Wit, en hebben bleeke roozen roode
bovenfchenkels. Dus is ook de geheele
ondervlakte van lyf^ en die der 4
yieugelen , meerendeels roozenrood ,
ald. 144. en i/tS.
Wolfsmelk ruf s , eene andere , waaruit
nogtans een zelfde VUrtder voortkomt,
als by de vooraf befchreeve IFolfsmelkrups.,
(dü groote'^ geboektis, III. 32.
D e grondverwe van deze is meeftal
bruin; maar de ondervlaktebenevens
de 4 ftompe buikpooten, de hßls of het
eerfte lid, en de geheele nafchuiverTjn
vleeschverwig. Aan elk. der 4 gemeide
buikpooten ziet men eene zwarte vlak,
die aan andere rupfen dezer foorte zel^
den befpeurd wordt. De 6 fpitze
klaauivpooten zyn gansch zwart,' en de
Kop is bruinachtig; doch de andere roode
rnggeftreep is hier eenigzins helder
e r , dan de grondverwe. Hoe groot
een 11: