1 : 3 A L G E SI E E N E
b l a d w y z e r .
lijl «; ; Í
u.
D e 3 paar voorlte fpitze kìaauwpooten
zyn rood-hruiii, maar de 4 paar buikpooten
groenachdg, en deze heboen
binine zoolen, die aan den rand inet
veele insgelyks bruine Islisliaalijes faezet
z y n , het wellt mcn OOIÌ aan de 2 Nafibuivers
bcfpeiirt, ald. 93, en 128.
Wanneer de cyd haarer veranderinge begint
te naderen, zockc zy een bekwaaincn
en veiligen oord, en welondereen
dililien tak des booms, of onder het
afdak van een naby iiaanden IVluiir, of
cene Schütting. Hierop is zy be?.ig mec
h e t vervaardigen van een fyner en dig-
KX Sp'mzel, waaraan ze, van vooren,
cene opening laat, wefke den VIinder
t o t ren intgang dienen zal, en eindelyk
maakt ze een inwendigen ftyven fFand,
benevens de wonderbaare geflooten lìeur,
die alles na binnen befluit, en echter
tot eene opening van den in baar verborgen
VIinder dienen kan ; waarmede
zy wel 2 raaal 24 luiren doorbrengt,
ald, 94. en 129. In deze behuizing nu
l i g i de Pop altoos derwyze, dat haar
K o p aan de binnenfte deur geplaatftzy,
o U . Deze A ^ f s , gemeenlyk, tcn
deele dof rood brnin van koleur, ten
deele ook graauwachtig zwar t , en, aan
haar achterfte en kleinile hd, met een
paar korte danne pinnetjes voorzien. In
deze gellalte ligt zy, van de niaand / iuguflus
of September af, den ganfchen
Winter de o r , tot in de Lente; met
d e maan'f Mai hreekt de daarin zittende
prachtige fiinder door de poppenf
c h a a l , en de 2 deiü-en zyner wooning
e , a!d. 96. De 4 ichoone en groote
Faauwetifpìrgels ^ van welken 'et in leder
vleug^ ' ten llaat, byna in het midden
hebben waarfchynlyk aanleiding
gegeevcn. o;" dezen vogel den greoien
Soäuwenvlinder te noemen. Deze
p.iauwenfpiegels zyn biiiten-om bezoorad,
inct een ecnig/jns ingedrukten, eivormigen
zwarten ointrek; aan dezen ziet
m e n , na hec einde derinledingroe,eeii
hoog carniynrooden halven- c i rkel ; welk
e , gelyk de nieuwe Maan, aan zyne
beide einden fpits toeloopt. Kort daarb
y ziet men nog een ander fteeuw-witten
halven cirkel, doch wel de helft
f i n a l l e r , zo dat het overige van dezen
eivormigen fpiegel , met zyne bruincker
geele grondverwe, byna cirkelrond
u i t v a l l e , ald. 97. In het midden ftaat
eene byzondere groote zwarte vlat;
welke aan den eenen kant driehoekig ,
en aan den anderen halfrond is; en d<ia
volgt nog eene na den kant van den
driehoek heen geboogen blaauwe teken
i n g , die aan beide de einden fpits toe-
Icopt. De breede bezoaming aan dm
huitenrand van ieder vleugel hecft eene
zeer byzondere geraengde heldere kol
e u r , welke noch graauw, nech geel
genoemd kan worden, doch uit beide
k o l e u r e n , met eenig bniin vermengd ,
fchyiit te bellaan. Door de beide endet
vleugelen loopt een gekronkelde,
b r e e d e , helder bruine , ligtgeele dwarsftreep
; hoedanig een 'er ook, doch die
fpitzer hoeken heeft, door den Jiovenvleugel,
eenigdns fchulas na den uiterllen
hoek gaat. TulTchen den gekronkelden
dwarsllreep, en den breeden
Zoom des rands, is de grondverwe der
4 vleugelen donker bruinachtig-graauwz
w a r t ; doch deze donkere grond gaat,
in de a bovenvleugekn, niet volkomen
tot aan den buitenllen ibmpenhoek. Die
is met ettelyke roode zaagliteeken, en
even zo veel Witte vercierd. Het overige
van den grond is donker graauw,
e n , even als Dennehout, overdwars
bruin gevlarad.. De verdere grond, . in
ü ä a
áfen Omlervleugel, is, rondoni den
Baauwenfpiegel , ongelyk in brcedte ,
oker-geeladitig," ald. 98.. Het acbler-
¡¡•f van dezen VIinder is met zo veele
heldere en donkere dwarsringen voorz
i e n , . als hy leden heefr. Het is donker
roodachtig zvvart-bruin ; en deze
koleur heeft ook het voorlyf op zyne
bovenvlakte. De kleine Kop is genoeg.
zaam geheel zwart, en de Sprieten zyn
oranje-geel. De Mannetjes alleen hebben
breede Sprietea, daar die derJFyfjes
veel dunner en Imaller zyn. Alle
d e cieraaden, vlakken, koleuren en tekeiiingen
zyn aan het evene e i i s ,
als aan het Mar.netje; doch de achtero
f ondervleugels, van den flangachtigeii
dwarsllreep a f , tot aan hunne inleding,
vallen by de wyfjes veel hciderer uit,
dan by het mannetje, en zo is hec ook
met de bovenvleogelen gelegen. De
ondervlahe ^ zo wel aan Mannetje,
als aan het I V y f j e , is zeer donker bruin
, zwart; etf de Ponten zyn van gelyke
koleur tot aan hun dunlle deel. Het
ganfche lyf is, zo vvel van boven, als
van onderen, met eene wolachtigepelsftof
bezet, ald. 99, De Eieren zyn
r o n d en fpilvotmig ; als roodachtig zand
van koleur, zonder rimpels; en aan
beide de ftompe einden. met een iets
r o o d a c h t i g , doch• doiikorer , en wat
vetheven punt voorzien, las^waaruit
naa 20 dagen de jongerupsjesvoortko'.
nen, ßlä.
Slips, (de bvldgi bruine,) met denverdeel/
kn Kop, en een paar mtßeekende
tofpen ofpunltn, bene-jens.haare veranderìnn
in een zeer ciirlyken NacbtvMnder'der
tweede Claffe, IV. 144-
enz. Deze wordt op de llraiken der
brainnheßn en bonds'nerfen gevonden.
H a a t e . gwpt í l í ICBgf: iä, een cn twce
i - a p
derde duim, en doorgaande bruin van
koleur. De Kùp fchynt, uit hoofde
der 2 afgellompte, en in de hoogte
fiaande wratten of pinnen, verdeeld te
w e z e n , f i « . H4- De heeft een
paar kleine wratjes. De met llompe
hoeldpitzen bekieede ringen zyn alle,
aan den bovenllen hoek, op hot donk
e r f t e , en na genoeg gansch zwart.
Haare 6 fpitze Kìaauwpooten, en de S
ftompe hnkpooten zyn, gelyk de beide
laatBe, alle bruin van koleur. By de
veranderinge maakt cn omhuit ze zich
met een zìlver koleurig wydgatig
zel, tuffchcn de bladen van de framioizen
flruiken, op het veld ilaande;
e n do Pop is bruin van koleur, waariiit
haar VIinder eerif in de maand
Mai der volgende Lente te l'oorfchyn
k o m t , ald. 145. en aanm. in deszelfs
bovenvkugels llaan vetllrooide
groote witte vlakkcn in een bruinen
g r o n d , en ze zyn, ten deelé, cmttent
het midden, in 't roozeiwerwige verd
r e e v e n ; doch dit roozenverwige verlleil
zich ten deele wecrer in hec bruine.
In iedcr. der bovenvleugelen telt
men 5 zodanige vlakken, de kleine,
aan din buitenrand ffaande, nict mede
g e i e k e n d , verfcfiillende in vomì ofgedaante.
De vlak, by de inleding llaand
c , is onder alle de grootile, maar de
vyfde vlak, die aan den achterrand (laa%-
is de fmallle. Het vomlyf nn deezen
VIinder heeft van vooren byna dezelfde
grondverwe als de bovenvieugels ; maar
n a h e t e i n d e wordt die koleur inhetroodachtige
virdreevon. Het achterlyf iasxentegen
, is , als de OndenUugeh,
b l e e k ' o f heldetbruin olyfkoleiirig, rae:
eene donkerer verdieping of belommer
i n i , en deze . vieugels hebben, aan
dea achterrand,,eene. iets heldeter lie