il
1
5« a l g e m e e n e
Jiachtvlinders. 4.) Alle Dagvlinders
' fteeken, in het zitten, hunne 4 vleu.
gels recht om hoog, en ilincen ze korc
aan elkander. 5.) De Sprieten olVoelhoornen
van alle Dagvlinders zyn zo
dun, als een hair, en van boven met
Icnobbeltjes of kolfjes voorzlen.
Alle Bagvliniers^ laaten, uk het Pop.
pe-vlies gekroopen zynde, een rood,
wit-ofbruinächdg vocht Valien: en 7.)
de Ä^j^ßi dezer Dagvlindersleggennooit
Ü K « » , zonder dät ze met het Mannetje
verraengd zyn geweeft, I-. 66 68.
cn aanm,
Eigeufchappen en Kenmerhn der HOUTKEvr.
Rs, behoorende tot de Tweede
Claffe der Aardkevers. De Sprieten
beltaan aan den liQutkever iiit iouter
linobbelige leden, welke nieeial 10 in
• getal zyn, IL 103.en««»»!. ikiTang-
'' • gehit is hard en fcherp, en llerk genoeg,
om 'er mede door het hout heen te byten.
Het gelaid raaaken de houikevers
niet alleen voor zieh zelven, maar ook,
wanneer men ze aanraakt, of drukt,
niitsgaders wanneer ze by het lyf vaflgehouden
worden. Aan het middelfte
gedeelte der Voorpmien ziet men geene
zodanige haakvormige, grooie en fcherpe
pirnten, als de byzonderlyk zo genaemde
Aardkevers hebben. ald. 104.
105. De Kenmerken van de ['Formen
der HoutktDers, 2ie Wormsn der Houtkevers.
Eigenfehappen en Kenmerken , (ßlgemeene^
van de NACHxvLrNDERs der
HERSTE CLASSF. I.) De meelle der
Rupfen dezer Clade zyn , van achteren,
op den laatllen ring of lid van 't lyf met
een fplts toeloopenden, en vleefigen
hoorn of Staart voorzien. a.) Geene
rupfen dezer Claffe zyn met eenlge hailen
ap het lyf bezet. 3.) Men vindt
deze Rupfen eerli-iii den HerfU, eo
mecii: als ze reeds volwalfen zyn. 4.)
Alle deze rupfen zyn zeer langzaam en
traag in het kruipen. De Nafchuitiei s
zyn aan geene andere foort zo dik ,
breed en ilomp, als aan deze. 5,) De
tyd der veriindmnge naderende, krtripen
alle dez^ rupfen op den grond, en verbergen
zieh onder de aarde, ofondir
de llriiiken. De Poppen der NachtvUnden
onderfcheiden zieh door haar voorfle
oi hoofddeel, het welk veel rondcr
van geftalte is, en waaräan men geene
zo Ipitze hoogzels of hockige buken
ZKt, I. 118. 119. enaanm. XieHoorn
Zit op den rüg aan 't einde. De Vieugels
van den (^linder zyn tamelyk fmal,
imtsgaders ftyf; en de Bovenvleugels
zyn by de meerte aardig iiitgerond. De
Spneten zyn meerendeeis beicelvorraig •
en het Vederft.f op de vleugels en hec
ganfche /j'/is niet zo wollig ofdonzig,
als dat van andere naehtvogels j ald.
120.
Eigenfehappen en Kenmerken van dQ
WACHTVLINDERS der TWEEDE CLASSE.
De meefle rupfen dezer Clifle zyn met
hairen bezet; en, fehoon eenige derze
ve, by haare verändering, geen fpinzel
maaken, andere echter zyn 'er, die
een hard en ftyf, en wederom andere,
die een week en zagt fpinzel om zieh
Seen bereiden, eer ze in Poppen veranderen,
I. 175. De meeüs Poppen dezer
Uajje zyn van vooren, wegens het te.
gen de borfl geboogen hoofd ftomp en
rond. Eenige zyn dunner; andere dikker:
veele hebben van achteren een
ftaartpunt, of etlyke ftyve hairen; andere
hebben die geen van beiden, en zyn
daarom ganfch rond en fionip van achterlyf.
De Binders zyn van anderen
voamaaffliyk onderfcheiden door dewy-
B L A D W Y Z E R , 57
ze, op • welke zy hunne Fleugek draagen,
want zy houden dezelve meer of
min in die geftalte, dac ze altóos het
aehieilyf vün boven bedekken, äld.
180. Ttr oorzaake van htinnen ronden,
boogswyzen en hairigen Rüg, houden
zy het Hoofd wat nederwaarts; en aan
het middellle en achterfle paar Pooten
hebben zy doornächtige punten Zy
hebben hair-dünne of vedervormige
Sprietent en by de geenen, aie ze vedtrvorniig
hebben, zyn die der Mannetjes
in de brcedie doorgaans grooter,
dan die der Wyfjes, ald. ¡81.
Eigenjehappin en Kentekenen van de
JN'ACHTVLINDERS der DERDE CLASSE.
De nieefte Rupfen dezer Clafie, hebben
flechts 10, en eenige 12 Vooten.
Drie paar dezer Podien ftaan, gelyk by
alle Rupßm^ onder de 3 voorile ringen;
de overige 2 of 3 paar, zynde
ííompe, ftaan onder de laatftc ringen.
En deze ftand der Pootm brengt te wege,
dat hy het voornaamile Kenteken
is, waar door deze Rupfen van alle andere
worden onderfcheiden, 1. 461,
4Ö2. De FUnders houden, in het zitten,
htinne Fíen geh nooit zo digt aan
'c lyf geilooten, maar draagen ze ganfch
vlak uirgebreid, en hechten ze aan de
plaats, waarop ze zitten , zo Viift, als
o'f ze 'er in 'r uirbreiden aan gelymd
waren. Hun ¿ j / i s ook nooitzodik,
als dat der overige Nachtviinders, maar
••litóos veel ranlier, ald. 465.
Eigenjchappen en Kemekenen van de
NACHTVLINÜERS der vitRüE CLA.^SE.
Deze zyn onder alle Nachtviinders de
kleiiiile. Als Rupjen fpinnen ze zieh,
meerendeeis, in dezelfde ftof, of op
dezclfde plaats in, daar zy haar voedzei
of onderhoüd vinden, cn worden tot
Pappm en FUnders, I. 515. en aamn.
Ei-enfehappen en Kentekens der SPRINCKliAANEN.
Een der voornaamflcn beftaat
liierin, dat doorgaande alle de Infecti
n , in hunne vleefch-gelykende '
zeh'ftandigheid , geere beenderen of
gtaaten hebben, ma'ar in eene barde
fchaale biünotfn zvn; en daj: het ook
met de Springhhaanen zo gelegen zy,
leert ons de dagelykfche ondervinding.
Gelyk voorts alle Tnf 'ctcn, welke met
geen Zuiger of Steekdngel zyn voorzien.
hun vreet-wcrktuig, Ol eigenlyk
den hsk , niet van onderen, na boven,
maar overdwars opeiien en fluiten; za
is ook diezelfde eigenfchap aan de
Springkhaanen te befpenren, II. 254.
Eigenjeh. ppen en kentehens van de WATER
INSECTEN der EERSTE CLASSE. De
(Formen der Water iniueten zyn te kennen
door hunnen platten Kop, door hun
voornitfteekend langgehit , en door
de tuHchen hetzelve llaande vier voelfpitzen.
De beide achterfte breede cn
dikke Roei pooten , die inzonderheid
tot het zwemmen gefchikt zyn, toonen
het onderfcheid tuilchen de -voater- eii
land kevers , II. 144. _ D e Water infeBen
der tweede Cläße Iceven wel als
Wormtn in het water, maar veränderen
vervolgens in Infecten met doorzichtige
vleugels ; onthouden zieh din buiten
het water, zweeven in de vrye
lucht, paaren en geneercn zieh zo lang,
tot dat ze fterven, II. 174.
Eiken-rups., Qde blinkende ^ hletk-groens
en ranke,met. geele flreepen, benevens
haare verändering tot in een
NACUTVLINDER der TWEEDE CLASSE,I.
421. eriz. Wanneer deze Rups voiwafl'en
is, flrekt haare lengte zieh uit
tot over de 2duimen. Derzelvergrondverwe
is, in het algemeen blaauwächtigbleek
groen, inzonderheid over dei»
H . Ro g ,
fi:
1 : ' •