A L G E M E B N E
í i :
ir
I i -
zynde zy van biiiten niet veele körte,
blinkende , graauwnchtig-zwarte haircii
b e z c t , alä. 224. De koleur der ipitze
f-Dorpoeten is see:ächcig-Brui[i, ¡iiaar
die der Najchuivers zwart. W.uineer
de tyd liaarer veranderinge genaakt, veranderen
00k de fclioone koleiircn der
i i u i d , zo dat de gecle rugl>recp gansch
w i e , en de roode zydftrecpen oranjeg
e e l , ja eindelyk geheel bleek worden.
Onder Iiaar fpimel mengt ze veele kleine
f l u k j c s van de fcliors "van een Appel-
Feere- of Pruimböom, 7.0 dai het byna
de koleur van het hout krygt, daar het
aan zit, ald. 125. Naa ruini 8 dagen
verändert zy in eene Pop, welke in 't
geheel rood-bruin , en van achteren met
een kort feelpimt voorzien is; en de
Plinder komt daaruit eeril in Jtmy, en
nienigmaal nog laater, van 't volgende
jaar re voorfehyn. De grondvertve van
z y n Lyf en de BmenvkugeU is heldergraauvv;
de tekeningen in deze bovenvleugels
zyn menigvuldig. Van het lid
at loopt een zwarte takkTge (Ireep, in de
Icngte door, tot onitrent in 't midden
des vleiigels, alivaar dezelve zieh in 3
körte fpitzen of takken verdeek. Aan
den voorflen rand des Vleugeis ziet raen
een eierlyk zwart teken, de gedaanre
hebbende van eene Latynjche F, ofvan
d e uitfiiyding eener vioole, ald. 1^6.
D e buitenfle i'kugelrand is zeer fyn
nitgefchtilpr, en ieder uitronding isdoor
eene zwarte linie van de naaft daaraan
llaande a^: ^ zonderd. De Oogen zyn
z w a r t , en de Sprietenim. 'Dt6Poo!eti
zyn heldc-r-graauw, inct zwarte flippen
vercierd. De Otii'crvkugek zyn blinkend
gcelächtig-wit, aan den buitenrand
eenigzins ui'^tj'ond, en met bruine ilippeii
en äderen < orwecven. Het Achterlyf,
aan het einde «at breeder en
uirgerond, is tamelyk met hairen be-'
g r o e i d , ahi. i^y.
Pinnen rups, (_ih groote, Jpkhtige, aardko'eurigebenevens
haare verandcrinr
m in een NacbtvHnder der tweeda
Clafe, I. 261. enz. De lengte dezer
Jiupß beioopt 3 duimen. De Kop is
van achteren aan den hals rond, en ven
vooren benedenn-aarts garschviak: van
boven is hy in de gedaante van een hart
verdeeld. - D e vreetfunUn zyn zwart.
D e meerte, inzonderiieid de middellle
fingen, hebben operdwars eenige riinpels
o f vonwen. De koleur der rupfe
is doorgaande graauvvachtig-bruin , of
aan eene verdroogde aarde gelyk, ald.
264- De 3 paar fpitze Vmr. en de 4
paar llompe Buiiipooten zyn geelächtigb
r u i n , maar de A / f l / c í í / íomvan koleur,
a l s het lyf. Beneden de Spiegelf unten
is de , naar de lengte, met veele
korre heldere hairtjes begroeid, ea
daar door als met franje geborduurd.
Het Spinzel vervaardigt zy tuflchen de
zamengevoegde bladeren, en is ongeveer
van grootte en gedaante als een
duiven ei. De Pop is over het geheel
d o f - b l a a n w ; en naa 2 raaanden wordc
d e Vlinder gebooren, alci. 2S5. De
Kip is klein, en zit heel diep tuflchen
de 2 voorpooten, zynde van vooren
rond opgeboogen. De Oogen zyn
blinkend zwart, en de Sprieten hairächtig
dun, ald. 2SÍ. Het Fuor- en
/Ichterlyf z-jn met körte graauwe hairen
begroeid. Over den Kop ziet meri'
2 zwarte dwarsllreepen over elkander,
die elk in het midden een tipje hebb
e n , die beide van achteren witächtig
omzoomd zyn. De grondverwe der
Bovemkugelen verfchilt weinig met
die van 't lyf, maar, in plaacs van hair
e n , zyn 'er louter ledere heldere en
zwarte
B L A D W Y Z E R .
zwarte ftcfvedoren. De hulunrand is
ir e t 7 n nde ui fchulpingcn vercierd.
D e geheele overige vlakte des Vleugeis
is met veele onregelmaatige heen enwe.
der gekromde, en witte dwarsllreepen
o f linien doortoogen. Kort aan den
voorilen rand, midden in den vleugel,
ilaat eene geeUichtige hoekige vlak ,met
eene tedere donkere linie omringd. De
. grondverwe ¿ei Otidervkugekn is donker
roozen-rood", en valt uithetvleeschverwige
in 't Carmyn-ropde. De buitenlle
rand is uitgefchnlpt, en breed wit
bezoomd. Op dezen Witten zoomvolgt
een nog breeder zwarte dwarsftreep ,
die met fpitze punten in den Witten zoom
l o o p t , ald. 267. Naa eene breedetusfchenruimte
volgt, midden in den vleug
e l , nog een ander, hoewel finaller
zwarte dwarsilreep, doch welke niet,
g e l y k de voorige, van het eene einde
des Vleugeis tot aan het andere reikt.
D e Pooten zyn als die van alle NachtvHnders
van gedaante, alä. 268.
IHnnen-rups, (de kleiner bontkokurlge,')
met haare verandering tot in een Nachtvlinder
der tweede Clefe, I. •2.0.7. enz.
Z y onthoudt zieh meerendeels aan den
Witten Hagedoorn , ald. 207. en i s , in
haaren volwalTen ilaat , byna i j duim
lang. De lüp is blinkend zwartächtigg
r a a u w , en met lange zwarte hairen als
bedekt. De Hals en de 3 volgende
ringen hebben eene gansch zwarte grondverwe.
De Pin op den derden ring is
z w a r t , en met hairen bezet. Van deze
Pin af tot aan den laatllen ring loopt 'er
een faffraan-geele flreep midden overden
rag, waarin men eene fyne zwarte linie
z i e t , die hem als in dcelen verdeelt. De
huid dezer rupfe is, overal, met lange
graauw-blinkeiide hairen bezet. Alle de
3 paar Pooten 7yn zwart , ald. 328. De
1 1 3
Pop is met körte botftel-bainjes aai> het
achter einde voorzien.. De grond der
bovenvleugelen des Vlinders, en die van
het Foorlyf\s roodachtig-graauw, endie
d e r Ondervleugekn en van het Achter-
A / b l i n k e n d wit, ald. 229.
P i f o , iGuilklmus of mUem,) heeft het
•mandeknd hlad befchrecven, II. 261,
maar had de flechte gewoonte, van niet
alleen andere geloofwaardige waarneemingen
voor zyn eigen uit te'geeven ,
maar ook de onwaarfchynlyke berichten
voor waare te houden, en zieh niet ontz
i e n , zieh zelven voor een ooggetuigeii
van zodanige fabelächtige berichten te
v e r k l a a r e n , ald. 263. aanm.
Piflool-vlinder, zo noemen eenige liefhebbers
der Infeftin den Nacbtvlinder, uit
. de dikke, grai-groene en mil geflreepte
Spanrups voottliomende, II. 491.
aanm.
Planten, dat deze een zaad voortbrengen ,
waaruit, als het in de aarde komt , weer
andere planten van gelyke natuur te
voorfehyn komen, iseenebekendezaak;
maar dat alle planten zaaden hebben,
willen zommigen nog niet toeftaan, fchoon
de voornaaml l e Kruidkundigen al voorlang
duidelyk hebben beweezen, dat veele
planten, van welke men oudtyds ftelde»
dat ze geen zaad voor tbrengen, 'er geen
g e b r e k aan hebben, II. 179. 180.
Pleurenjen-vlinder, zo wordt de Flinder,
u i t de groote gezellige Dmrnrups, met
geel-roode vlakken voortkomende, van
zommige liefhebbers genoemd , ter oorzaake
van den breeden zoom of rand om
zyne vlerken, I. 13-
Polyp, (de bruine,') met hoornvormige
Armen, dk dezelve, onder alle aridere
foorten, het langße kan uitßrekken.
Deszelfs Kop heeft van boven, in her
m i d d e n , een ingedrukt rond puiit, dat
P ei ;
S : -
Si