S í G E ¡NI E E N E
be van kìhm ''«ìsìv, 'c wclk zo VeeI
zeggeii wil, als door een beweegelyk
vliesje een gezang inaaken, betekenende
Ckum of Ckcum een dun vliesje dee
Granaat-appelen, IL 434.
Cicaden, verfdmda huitenlandfche foortenvan
Cicadin, II. 421. enz. Deze
fchepzels zyn reeds by de onde Latytien
onder dien naam bekend gevveell,
en daaruit hebben de Franjcben hun
Ciga'.e, en de Italiaanen hL:n Cicala
geraaikt. De Holländers en Engelfchen
heecen dir Inlèct een vreemden Krekel,
ald. 422. Fyfderlci foorten van
Cicaden, 4^6. Zy hebben gemeenlyk
een Kop, die wel breed, tnaar korc,
cn meer ilonip, dan rond is, waar-
<ioor haare beide groote Oogen niet
alleen verrà van elkander ftaan, niaar
ook wederzyds zeer uitpuilen. Tusfchen
dezelve ziec men, op de fìnalle
bovenvlakte, nog 3 zeer kleine, ronde,
half verheven en rood-blinkende
oogen. Naby de 2 gi-oote oogen hebben
de tamelyk korte Sprieten, dieuit
4 of 5 leden beflaan, en fpits toeloopen,
hunne inleding. Voor aan den
Kop, in 'c midden na den beneden*
kant, ziet men eene groote ronde verhooging,
die zieh, ook aan de .ondervlakte,
uitftrekt, tot het borstilijk,- en
voonian in het midden een gladden,
iangwerpigen, geelen flreep lieeft; aan
welks einde de overige helft door verfcheide,
overdwars loopende, diepe
iinien als verdeeld wordt. En, daar
deze linien ophouden, vertoont zieh
een kleiner, fcherp en fmal toeloopend
deei, aan vvelks einde de Zuig-angel
vafl: zie, welke zo lang is, dat hy tot
aan de inleding der 2 achterfte Pooten
reike, waardoor hy dan ook tuflchen
de 3 andere paaren doorloopt, enkcrc
aan 'c lyf geflooten ligt, ald. 425.
Het horsiftuic is tweeledig; het eerite
deel heeft fcherpe uitrteekzels aan beide
zyden. Het andere deel is boven
rond verheven, en in het midden met
eene andere eenigzìns vlakke verhooging
voorzien. Aan 't einde van dit
gedeelce ontdekt men ook nog 3 ge>
boogen of gedvvongen fcherpe hoogzels
van eene Oranje-geele kleur, ali.
Het achterlyf beilaat uit 6 leden,
wanneer men 't Teeliid mede rekent.
Van de 6 Pooten hebben de 2 voorfie
de dikiie bovenfchenkels, en deze
zyn met 2 fpitzen gewapend, die aan
andere paaren ontbreeken • waartegen
alle de 6 pooten, aan het einde van
het daarop volgend dtmner deel, inet
een paar kleine fpitzen voorzien zyn.
De Vltugels zyn van ongelyke grootte,*
de grootile zyn met 'veele äderen
doortoogen, en doorzichtig als glas,
ald. 426. De Legpyp van eeneWyfjes
Cicade is zeer hard, en zwart-bruiti
van koleur; iets voor over geboogen.
Het pnntig deel heeft de gedaantevan
eene Piek, welker yzer wederzyds met
landen voorzien is, die tamelyk hard,
en fcherp zyn, en veel toebrengen tot
de doorbooring van het hont, waarin
de Cicade haare Eieren wil leggen.
Deze moeten, noodwendig, door het
Mannetje bevrucht zyn : het welk ,
ten dien einde, vervuld is met zeer
veele zaadvaatjes, waarin de vochtigheid
toebereid wordt. Deszelfs teellid
is in dea laatften ring van 't achterlyf
verborgen, ald. 437. De Jngel is
by de Maitaetjes en Wyfjes eveneens ;
ald. 439.
Citroen-geele Rupi,zie Eenzaamepruimgeeh
Rups.
Clajfm der Aardkevers. De2e worden
J B L A D VV Y Z E R.
verdeeld in 7 Clajjen. De eerfte vervat
de in 't byzonder zo genoeinde
ylardkevers^ de ide de zo genoemde
Höuthohken of Houtkevers-, de ^de de
Blaäkevers ; de 4de ife Zuiger- of Slurpkevers
; de ¡de de Springkevers ; de 6de
de ^as-kevers., en de y de de Roofkevers,
II. 2. Eerße elafe der Aardkevers;
ald. 3g, enz. (weede clejfe,
ald. 102. enz. derde claffe, ald. 127.
enz.
Claff'en der Landfpimen zyn vyf, III.
138. IV. 193. enz. Onder de Mrße
claffe worden gerekend zodanige, die
een perpendiculair of loodreeht fpinzel
niaaken, dat bykans radvormig is, behoorende
daartoe ook de Kruislpinncn,
welke zyn i.) de groote bruine, welke
zieh in de gebotiwen zo wel, als in de
tuinen en boflchcn onthouden; 2.) de
kleine en fmaliyvige bruine 5 3.) deroode;
4.) de witre,- 5.) degroene, en
6.) de geele. De Uweede claße inaaken
de Hoek- dt Hoolfpinnen uit,waarvan
in de gebottwen zo wel, als in de
bosfchen en velden, veelerleie foorten
zyn: i j zommige vormen hun Spinzel
in een hoek, en fpreiden hetzelve horizontaal
of vlak iiit, 2.) andere vervaardigen
een even dergelyk Spinzel, niaar
overtrekken daarraede alleen de aarde en
de velden, en worden daarom Aardfpinnen
genoemd. Daartoe brengt inen
ook 3.) de gebochelde of krom-zictende
Spinnen, die een onregelmatig of
wanfchikkelyk , echter doorzichtig en
wyduitgebreid, weefzel maakun. Ein-
-delyk heeft men 4.) de booi-fpinneu ,
die alleen in gaten en holen wonen . welke
zy van binnen met haar Spinzel bekleeden,
en van buiten Hechts eenigermaaffi
overtrekken. Onder de derde
Claffe behooren it Kkef-fßnnen ,vì3Sxìvan
2 fiorten zyn. De iene zit aari de
flammen der boomen, en aan de muuren
met iiirgebi'eide pooten, als of zy
'er aan V..11 gekleefd wäre, en onder
haar ziet men cen klein plakje van wit
Spinzel, vvaar onder haare Eieren verborgen
liggen. De andere Jooft, de
langbeenige Kkefjpin, vindt men op
veelerlei loof en kruid, aan rieten gras.
Tot de Vierde claffe behooren veele, zo
welkleine, als groote foorten van fpinnen,
welke doorgaans Spring - fpinnen
worden genoemd, om dat ze genieenlyk
geen Spinzel hebben, herwaarts e»
derwaarts loopen , en zieh door een
fprong meefter van haaren buit maaken.
Deze zyn deels zwart-bruin, deels mec
verfcheide Ureepen en vlakken zeer nec
vercierd, en eenigzins langwerpig' van
lyf. Eindelyk is 'er nog eene vyßn
Claffe, van kleine fnelloopende Spinnen.
Deze zyn deels roodächtig, en zo lilein
als de korrel Van het Maanzaad; andere
zyn bruiner, en wederom andere vvitachtiger,
ald. 138. 139. en IV. 193.
194.
Cldffen der Polypen, III. 384. aanni.
Trembley heeft de hem voorgekomen
Polypen in 3 C/a^f» verdeeld. In de
eerfie plaatft hy die geene, welke hun
lyf en armen 't minlle uitflrekken of verlangen
können, en deze noemt hygr««-
tte koTiärmige. In de tuieede Claffe
ilelt hy die geene, welke hun lyf en
armen wel langer, dan die der eerite
claffe vergrooten, maar het nogtans zo
ilerk niet doen, als men het wel van
anderen ziet. Deze zou men Middel-pollpen
of halfärmigen mögen noemen.
In de derde Claffe komen die geene,
welke hunne Armen buitengemeen lang
uitbreiden; wier achterdeel nog daarenboven
zeer uitgerekc, en veel dunner is,
» dan