Nfeiiir
• itij j:i{;: .;!;iPi!i
n.
>11 ,''!>.
•
fi
n A L G E M £ E N E
ß l . Aan den grooten, rond vetwiilfden
Äoj) heeft hy eene Ilcrke, fcherpe
en zeer harde byttang, welke binnenwaarts,
ter wederzyde, mec nog eenige
bytakken bezet is, en benevens de
middeüip eene donkere zwart bruine koleur
heelt. Onder deze tang ziet men
Jiog een paar leenige, en uit verfcheide
ledcn beitaande vreetfpitzen, en cuiTchen
deze nog een .paar kotiere. De 6
Pootcn, die elk uit 5 ledea bellaan,
hebben aan het uiterlle einde een kleinen
klaauw, en zyn Oranje-geel van koleur.
'Op de bobbels van een opgeworpen
wrong ziet men de 9 Spiegelpumen.,
die niet zeer groot en bnnti van koleur
.zyn. My kan in de grootte wel4duiin
haalen, ald. 62. Deze worm, naa ettelyke
reizen van huid veranderd te zyn,
te zyn, de volkomen grootebereikthebbende,
zoekt onder de aarde, een niet
zo zeer zandigen, als wel lyniächtigen
gtond, en vervaardigt daarin een ovaal
ronden Bai, die van binnen ganschglad
en gepolyfl, en altoos veel harder en
vafter .is, dan de aarde, waarla hy
wordt gevonden, ald, 63. De Ballen
der Msnnetjes hebben eene veel längere
holligheid, dan die der Wyfjes. In dezen
beflooten Bai behoudc de Worm zyne
worm geftake nog wel 4 weeken
lang, en hy wordt hoe langer, hoe
dikker; waarop eindelyk de verborgen
Pop te voorfchyn korat, alil. 64. De
ipitzen aan de manlyke Pop zyn wel 3
.jnaal z o lang, als aan het wyfje. Deze
Pop is in 'c begin, op het afleggen van de
wormen-hnid, genoegzaam gaasch wit,
» niüar wprdr, .naa ettelyke dagen, iecs
geeler, en aan het achterlyfhymOi:m-
-je-geel. De koleur van de wyfjes pop
is iets bleeker ros-gcel. De Pop bei
i u d t haare gedaante wel s of 3 niaan>
den, en dan ontwikkelt zieh do Kever
van de Poppenhuid. Deze heeft in het
begin eene geelächtig wjtte en zeer tedere
huid; de Kop en de Hals beginnen
het eerrt zwariächtig-graaiiw te worden,
maar de boomen en de-kukugds blyven
nog, een tyd lang, fchoon geelächtighoogrood.
Doch hy kernt niet voor
den dag, ten zy hy de volkomen koleur
en hardigheid hebbe verkreegen,
waartoe hy byna 3 maanden noodig
heeft, ald. 65. Zyn breede en groote
Kop, benevens de Hals, fchynt me t eene
foort van heim bedekt te zyn, ende
Hoormn bellaan in j2 Sangen, aan ieder
van weiten 3 fpitze punten oi takkex
•zitten, waatvan de s uiterlle een gafFel
verbeelden, en de derde binnenwaarts
• ftaat. Tuflchen dezen mid Jentak en den
uiterften gaffel ziet men, aan denbinnenltcn
fcherpen kant van den Hoorn,
-eene rei kleine fanden. Agter de Hoornen
heeft de Kever, aan ieder zyde ,
•nog eene dünne Spriet of Voelarm.
Deze voelarraen fean hy ter zyde onder
den Kop leggen of verbergen. Voorwaards
tulTchen de Knypboornen ziet
men nog 2 andere, die kotier zyn, onder
den Kop uitfteeken, en naaft den
Bek is 'er nog een kotter paar te zien,
welke alle vier den naam iw Freetpun.
« « verdienen. Hy heeft geene byttang;
maar 4 tongenvormjge., by een ftaande,
geele deelen., elk uic een tederen lleel
beflaande, die ter wederzyde, als eene
pennefchacht, met .haitige vezelen bezet
is, «W. 67. De beide Oogi« zyn, behalve
dat ze hard zyn, door den fcherpen
rand van den Kop bedekt. Daar de
Kop met den hals, en deze niet het
achterlyf vereenigd is, zyn de leden
met ftyve en geele hairen bezet. Aaa
de ondervlahts ziet men^ ter zelfder
B L A D W Y Z E R. 75
-piaatze, ook dergclykc hnrtjes, en ajin
•den Kop is eene zo gcpolylle vlak, dat
men 'ef zieh byna als in een Spiegel in
befchouwcn könne. De 2 voorteÄ«-
ten hebben hunne inlcding onder den
hals , en de 4 overige aan de ondervhkte
van het aehterlyf. De doorzichtige
Onier'dmgekn zyn gcel-bruin,
met grove zo wel, als tedere äderen
doorvlochten, aU. 68. De JVyjjcs-
¡cbröier is door den kleinen kop en hals
van 't Mannetje ondcrfcheiden , en de
körte hoornea van 't zelve zyn gatisch
anders gelleid, gclykende meernaeene
Knyptang. Ieder gcdeelte dezer tange
heeft, behalve zyn niiddelfte fpits, nog
I korcer fpitzen. Voor 't overige zyn
de overige deelen even als die van t
.Mmnetje gelleid, uitgenomen dit ze
iets kotter zyn, ald. 69. en dat het
achterlyf mn 't Wyfje voorwaatts, na
het hals- of borlirchild toe, niet zo
breed, noch zo fpitshoekig is, ald.
aanm.
Ha^'fjiorm, dezen naam geeven de Hoveniers
en landlieden aan de fchadelyke,
ghdde, bruinc hol- en kruid-raps, om
haare fchadelyke eigenfchap uit te drukken,
1. 335-
Hazelaar-rups, zie Eenhoorn-rups. ^
Hazelnoot-worm , zie vervolgens by StiuiSkever,
die uit den Hazelnootworm
martkomt, II. 333. e»z.
Hehe, ticJVeduwe.
Heggen mot, zie Motrups.
Heremiet, zie Slakken-krceß.
Hermaphroditen, icdicn 'er al zodanige
hi.r, gcflacht voortplanten, I. Vosrredc
•oan den Scbryver, ***"•
iiern-ehn'dinier, zo zou de Schryver
den Vlinder noenien, welke uit de
johoone, diklyvige, groene Wdgentups
onder de Infecten te vinden waren , dan
können het niet anders dan Misgehmrten
zyn, en geen fchepzelcn, welke
van de teelleden der beide geOachten ,
die men zegt dat ze bezitten, zodanig
een gebruik können raaaken, dat zy
voortkorat, Indien hy hcm een
ei»en naam nioeil geeven , I. 298. ^
Hoekfpinnen, zie ClulT'. der Landfpm-
Ten. .
Hommelen hebben liumien r.aam van het
hontmen, brommen of Imzen, als maakende
zodanig een btoramend geluid,
II. 4 64. Zy voeden huone Jongen met
honing, tot dat ze in Poppen vpande-
- ren; doch enkele foonen vuHen de.
Collen mec zo veel honing, als de Jongen
van hunne geboorte mt het fc,i at,
'tot aan hunne veränderiog in Poppen,
to' hun ondcrhoud en voedzel noodig
hebben. Zy bouwen hunne nefterf
meellal onder de aarde, waarom zy
o o k , van eenige Schryvers, wilde
Aard-lyen worden genoemd. Hunne
geftalte is veel diklyviger , ploraper,
en ZV zyn ruiger van hairen, dan de
tamm'o byen. Zy hebben eene gete.
tang, en eene Zulg-long. Jpnetjes
zyn meer kort, diu lang, ald.
•aanm. 465. meerendeels kolfachtig,
en hoekig gebroken; doch van eenige
foorien zyn ie/frietjes met alleen langer,
maar ook niet hoekig gebroken.
Zy hebben aan het voorSc deci des Oic/i
< leden, waarvan de 4 voorlle zeer klein
zyn. Uit de fchikking, 't getal der äderen,
en ribben in de vleugelen kan men
naauwkeurig genoeg bepaalen, tot welk
geflacht of foort ieder Hommel behoore
De Ondervleugels zyn altoos kleiner,
dan de Bovenvleugelen. De Eieren
ziet men meerendeels helder van
koleur, ali. 466. aannu
HornÌPk'i
ir