ií
r
! Í 4 A L G E M E E N E
213. Naa de paaring van het Mannetje
met 't Wyf j e legt dit zyne Eieren in de
maand Oäober, welke langwerpig rond,
en, als de hoender-eieren, aan het eene
einde Tpitzer zyn, dan aan het andere ,
ald. 211. aanm.
Spam-Ups, {de witacUig bruine, gewaterde,
groote,) die met fpitzen en
kmpjes hezet is, of de gemeenlyk zo
gememde Koos van Jericho, benevem
haare ver ander int tot in een Nacht-
•Binder der der de Claffe, III. 20. enz.
Deze, haaren volkomen wasdom bereikt
hebbende, is bykans anderhalven diiim
lang,- wordende op de mozen van Jericho
gevotiden , ald. 20. Op haar
laatde lid ziet men, van boven, 2 fpitzen
Hevens elkander uitfleeken, en op
het Vierde, van achteren afgerekend ,
ftaat nog een paar andere. Deze ipitzea
zyn boven aan witachtig, en voor
het overige donker-bruin. De leden,
luflchen deze 2 paar fpitzen, zyn van
boven met knopjes bez£c \ en op ds
overige leden befpeurt men ook diergelyke
knopjes, doch niet verder gaande,
dan tot den ^den riiig van den Kop afgerekend,
op welken ring die 2 knoppen
het grootHe zyn. De koleur dezer
TUpfe is Over het algemeen helder-bruin,
Iioewel de bovenvlakte donkerer zy,
dan de onderfte, en de beide zyden. Ten
tyde der veranderinge fpint zy de bladeren
van haar voorgaande voeder met witce
draaden te zamen, en naa 5 dagen is
z e reeds in cene Pop veranderd. Het
v o o r l y f , borüftuk en de vleugelfcheden
van deze zyn blinkend zwart brnin, ald.
2 1 . doch het rood-bruine Achterl'^f is
nog glanziger, en tuffchen deszelfs leden
ziet men ecnige geelachtig-roode
ilreepjes. Naa 25 dagen komt 'er de
Vlinier uic voort, Deszelfs grondver-
WC is Over het geheel bleek- of okergee!
van koleur; doch de bultenrand der 4
vleugelen heeft eene breede briiinachtiggraoiiwe
bezooming, welke in de ondervleugelen
geheel doorgaat, inaar in
de bovenvleugelen vooraan verdeeld is ,
en verdwynt, eer dat ze nog aan den
voorften rand komt. Elke Fkugel is
met 6 okergeele tandige vlakken vercierd.
De koleur dezer vlakken is helderer,
dan die van den middelgrond, ea
aan den voorllen rand der bovenvleugelen
vertooni zieh die koleur insgelyks tot
in het midden. Het kleine l^oorlyfis,
benevens de Kop, ook geel; en aan den
Kop zit een paar tedere hairvorraige
Sprieten, waarnevens raen aan de zyden
2 bruine Oogen gewaar wordt. DtZuiger
is tamelyk lang. Het /lebtcrlyf
heeft dezelfde bleek-okergeele grondverwe
der Vleugelen, ald. 23.
Sparfie kevertje, ^het bantgevlakte,') benevens
zynen •¡norm en deszelfs verandering,
II. 137. enz. De I-Form.vwuit
dit Keverije voortkomt, wordt in
July en Augußus, zomtyds ook ncg
laater, aan de reeds gefchooten Sparfie
gevonden. Volwasfen zynde is hy ruim
een derde van een duirn lang, en van
eene gtoenachtig-graauwe, of bleeke
olyf-koleur. Zyne kleine roode Kop
heeft van vooren eene platte vlakte,
welke met een zwart ilreepje orageeven
is. Hy heeft 6 körte klaauwpooten,
en 2 bykans onzichtbaare tiafcbuivers.
Wanneer hy ter veranderinge wil overgaan
, kruipt hy in de aarde, en verändert
aldaar, binnen körten tyd, in eene
ftroo-geele Pop, welke van achteren
fpits toeloopt, en aan welke men, ter
wederzyde van den K o p , 2 zwarte puntjes
ziet. Naa verloop van 3 of 4 weeken
komt uit de Poppefchaal het Kevertjt
B L A D W Y Z E R . i 8 S
vertje te voorfchyn. Deszelfs Kop en
de Vletigeidekzels hebben eene groenblinkende
^rondverwe, waarin 6 witte
vlakjes gezien worden , derwyze, dat
'er op ieder zyde drie Haan. i-Utborßfiuh,
en het onder de vleugeldeitzels
uicfteekende achterlyf zyn rood, ald.
1 3 7 . De iets lange en dünne Sprieten,
benevens de 6 ledere pootjes, zyn
zwart. Het Wyfje legt zyne bevruchte
Eiertjes, die kogelvormig van gedaante
zyn, aan hetSparlie-gewas, uit welken,
naa weinig dagen, de kleine wormen
Wederom voortkomen, ald. 13&.
Spiegdpunten, zie Ademhaaling.
Spiegel-rups, Qde kleinerzonderßaart
benevens haare verandering tot in een
JSachtvlinder der eerfle Clafe, 1. 151.
enr. Deze wordt, in July en Augustus^
aan heikmid Gallium, ofde groote
foort van onzer Lieve Vrouwe-Bcddeftroo
met witte b loemen, en den Wederik
gevonden, ald. 151. 152. aatim. en
Voorbericht *. 5. De allergrootde
f o o r t , wordt zelden boven de 2ä duiin
lang. Zy is nooit met zodanig een ilaartje
of hoorntje voorzien, als men aan
de groote foort doorgaans bevindt; zy
heeft, betreibende de eigenfchappcn ,
behalve de groote en het hoorntje, alles
gemeen met de groote Wynflokriips,
Zie aldaar. De koleur der Poppe is
een weinig anders, dan de koleuren der
Poppe uit gemeide Wynflokrups, ald.
¡ 5 2 . Haar voorfte deel is volkomen
zwart, en het achterfte donker-bruin.
D e t'Under komt eerll in het voorjaar
daaruit te voorfchyn. Deze heeft knodsvormige
witte Sprieten, groene Oogen,
fmaiie Fleugels, wiite Pooten, en een
fpits toeloopend Achterlyf. In den bovenvleügel
ziet men aan den nitgeronden.
bnitenrand een irreedsn dofroozenrooden
Ilreep, die aan den binnenkant
uitgepunt, en aan den buitenkant iets
rooder geboord is. De voorfle rand is
met een paar helder roozen roode vlakken
vercierd. Dwars door den vleugel
in het midden loopt een paar tedere donkere
linien, welker tiilTchenruimte wel
olyf-groen, maar iets bruiner, dan de
overige grond is. De Ondeivleugels
zyn aan den buitenrand, die insgelyks
uitgerond is, bleek roozen' rood geboord;
daarop Voigt een donker-roode dwarsftreep.
Het overige is olyfkoleurig,
maar valt na het lid toe geheel in 'tdonkere.
De 4 laatde leden van het Achterlyf,
mitsgaders de beide zyden van
den buik, (in welke laatiien men eenige
witte vlakjes befpeurt, ) enookhetvoorfte
lid van 't l y f , zyn hoog roozen-rood ,
ald. 153. Het Voorlyf heeft een met
rood bezoomden halskraag, die in het
midden verdeeld is. De olyfgroene
dwarsftreep in den bovenvleugel van het
mannetje is iets donkerer, en de gtondverwe
van de ondervleugels insgelyks
wat zwartachtiger, dan by het Wyfje,
ald. 154.
Spinnen, (;alle) behooren tot die Infef ten,
welke geene vleugel« hebben ^ de geftalt
e , waarin zy uit het E i voortkomen,
altoos behouden, zonder ooit daaromtrent
te veranderen; die uit haar acliterlyf
een draad können fpinnen, waarmede
zy gedeeltelyk allerhande weefzels
maaten; en boven dien ook nog 8 pooten
hebben, welke allen hunne inieding
hebben aan 't voorfle deel van 't lyf, of
aan het borfliluk, Ten aanzien vanhun
gewoonlyk verblyf, können ze in landen
ixaterfpinncn verdeeld worden, IIL
138. Haar hyf is uit 2 deelen tezamengefleld,
te wceren het vcorhf, dat men
ook het bofftpuk zcu kennen noemen,.
A a ea