m r
I l i ' ' •'
V' 't
• 'M •
iri A L G E M E E N B
t ' S f ï ,
l i -
l i f S l i '
zwerven rondoni dezelve. Dcze Sluipof
Wìpper-wespen onderfcheidcn zieh
van anderen, door 2 hairvormige Sprietcn;
zy blinken aan liet voor-en achlerlyf,
gelyk de zo genaamde goude
Torren, hebbende die deelen eene fchoone
groene grondverwe,- doch haare 6
Footen zyn oranje-geel, ald. 489.
Sueeuw, Rupfen, op den fneeuw gevonden
5 zie by Rupfen.
Siwepsr, zo wordc by LINNÌEDS de W»-
der genoemd, die uk .de gladje fchoon
geelacbtig-groene Rups voortlsomt, IV.
112. aanm.
Snorbok, zie Paauvjoog-pylßeert.
StiuHkever die uit den tläzdnoot-'WOTm
mortkomt. Het IVyße van dezen boort
met zyn /iuiic in eene nog groene en
weelie hazeinoot, en weec 'er een Ei
zo wel aan te hechten, dat het vali blyve
zitten. Hierop Itomt 'er, naa 14
dagen, een vjorm uitvoort. Dezemörw
bereikt, in de volgende maand van September
of OBöhsr , zyne volkomen
grootte, en byt dan door de hardefchaal
der Noot heen, 1I[. 334. Oy heeft
• eene beider okergeele, koleur, enoverdwars
loopende vouwen of piooien, benevens
een blinkenden, rpnden, bruinrooden
Kop, achter welken, op den
eerften ring, 2 vlakj'es van de eigenile
koleur ilaan. De hidkpootcn ontbreeken
hem; en hy heeft, in derzelver
plaats, op alle de ringen v.in onderen ,
ter wederzvde, kleine wratjes ; en aan de
3 eerflie zyn 6 körte, naauwlyks zichtbaare
Uaam>poo1]?s. Wanneer hy
buiten de noot is, begeeft hy zieh terflond
in de aarde, en blyft 'er den ganfchen
Winter door, zonimigen tot in de
volgende masnd Jmy , in de gellalte
van worm in liggen, en verändert dan
in eene Pop. De koleur van deze is
hclder Okergeel, en aan het laatlle lid
oiudekc raen 2 körte fpitzen, aîd. 335.
In de maand Augußus begint hy zyne
redete bekleedzels allengskens af te leg. .
gen, niaar blyft nog wel ii dagen in de
aarde. Daarna kernt hy te voorfchyn,
in de gedaante van een Smiithener.
Deszelfs kleine Kop, het horßßuk en
de vkugeldekxeh hebben , op hunne
rond verheve bovenvlakte , eene geelbrtiine
koleur, en de ö Poolen zyngeelachtig
rood. De Kop is kogelrond,
en met geel-bruine hairen bezer. Dezclve
heeft 2 platronde zwarte Oügen, en
tnifchen deze zit vootwaarts de Snuit
vail. Byna in 't midden van deze fnuit
hebben de Sprieten haare inleding, leder
derzelve beilaat uit 2 deelen. E'lk dezer
leden is aan het dikile deel met een
hairtje bezet, en de koleur is helderbrtiin,
ald. 335.
Snuitkever der Nagelßruiken, III. 337.
enz. De aan den iiruikvaneeii
Nagelbloem gevonden, heeft, wegens
zyne fchoone kokuren, eene zeer fraaie
gedaante. Het ganfche lyf is 3 op de
ronde bovenvlakte, ^fchoön roozenrood,
en door het midden van dezelve loopt
eene helder-geele Unie; waar tegen de
ondervlakte, zo als de beide zyden en
de 20 Pöote?i, blaauwachtig.groen zyn ^
en de hals niiail den Kap een helderer
ring heeft. • Volwafïèn zynde maakt hy,
zonder alvoorens in de aarde te kruipen,
een geelachtig doorzichtig weefzel. Naa
dat hy 8 dagen daarin gelegen heeft ,
verändert hy in eene Pop, wier foci»-
vlakte van het lyf fchoon carmyn rood
is, de ondervlahe helder-geel ; en de
vleugelfcheden, benevens de kop, vertoonen
een fraai blaauwachtig-groen.
Naa IG dagen kernt 'er een Smmksver
uit te voorfchyn, ald, 33^7. Hy heeft
eene
B L A D W Y Z E R . »73
geelachiigehrtiinroode koleur, gelykaan
die der rletigeldekzeien, en deze zyn
met verheve en verdiepte linien in de
iengte doortoogen. Het halifchUd is
zwartgroen, in 't midden met een helderer
firecp; en de 6 Pooten vertoonen
zieh insgeh'ks zwart-groen, ald. 338.
Soldaat, zie Slahken-kreeft.
Soorien der bladkevers, haar getnl is zo
groot, dat ze wel eene byzondere Clasfe
körnen uitniaaken, II, 128. Deblad-
• ievers onzer landftreeke beflaan meerendeels
uit loutere kleine foorten ; waartegendie,
in andere waerelddeelen , veel
. grooter vallen, ald. 129.
Soorien der Kevers. Eenige leeven flechts
eenige maandeti, en worden uit dien
hoofde Maandkevers genoemd: ook
draagen zonimigen wel den naanijalieen
naar die maand, in welken zy htm Leeven
verflyten» als Mai-kevers, Juny-
. kevers, en July-kevers enz. Daarentegen
ontmoet men weer andere Kevers,
die zieh van 't voorjaar af tot in het najaar
vertoonen, en zomtyds wel 3 en
meer jaaren leeven als de Ros kevers
en de Coud-kevers, II. 5. Doch het
grootile onderfcheid luiTchen de iborten
der Kevers der eerße Clajß is, dat ze
deels hoorrien hebben , en deels 'er niet
mede begaafd zyn, aid. 6.
Spaan/che Vaan , zo wordt de Nacht'
vUnder, uit de kleine, zwar te en te-
' gelroode Beeren-rups voortkomende, by
L i n n ^ u s genoemd, IV. 131. aanm,
Spanmeeterde byzondere gang' of
Spanrups, / zeldfaame gefialte, vvaarmede
deze foort van Rupfen.in hetkruipen
voorkomt, heeft aanleiding tot deze
- benoeming gegeeven. Andere Rupfen
können, door 'behulp der buikpooten,
• haar lyf gevoegelyk voortfchuiven ; niaar
by de Spanrupjen is. 't ia tegendéel
garsch ander« gtficld, I. 470. Byaldien
eene Spänrups \\mi\icn wil, nioet
ze een gedeelte des lyfs van haare plaats
brengen, terwyl het andere gedeelte vall
blyft. Dit gefchiedt in dezer voege; zy
zet zieh met de Voorpooten op iets vad,
en trekt het aehterfle deel des lyfs tot
kort aan het voorfte, en zo moet her
• middelile gedeelte eene ronde bocht
maaken. Daarop zet zieh de Rtips met
de achterpooten eiders vtft, en verheft
het voorlyf; het zelve te gelyk uitftrek-
• kende, en maakt dus zeer wyde fchreeden.
Vermits nu de gang dezer rupfe
oratrentvan die natuur is, als wanneer
men eene tuiTchenraimte in de lengte
met de hand, door ipannen i wil nieeten;
zo hebben eenigen haar, uit dien
hoofde, den naam van Spanrupfen of
Span meeters gegeeven, enonderdezen
naam is deze foort by de meelle befehryvers
der Infeclenbekend, ald.Styi.
Spanrups, {de hlaauwachtig-groem,geelgeflreepte,
en zixart beftippelde,')beneyens
haare veranderhig tot in een
Nachtvlinder der derde Claffe, I. 483.
Deze Rups wordt voornaamiyk in het
begin van Juny, wanneer zy haaren
grootilen wasdom heeft bereikt, aan de
Kruisbezien-ilruiken gevonden,- ald.
483. en eamn. De langlle onder dezelve
bezit weinig meer, dan de lengte
van een duira. Haar lyf is byna overal
even dik. De Kop is Winkend groenachtig
bruin van koleur, en met veele
tedere zwarte Ilipjes befprenkeld. De
grondverwe van het ganfchei j / i s blaauw- '
achtig-groen. Ter wederzyde loopt 'er
eene helder-geele, breede linie cver alle
de ringen heen. Boven op den Rüg
ziet men eene enkelvoudige, hair-dunne,
donkere linie, die, ter wederzyde,
vatt een dergelyken tederen Witten ftreep
! ver